'Sarah,' zei ze zacht. 'Wat is er? Waarom ben je naar buiten geweest?'
Sarah staarde haar moeder met haar lege blik aan, en Rose wist niet eens zeker of ze haar wel gehoord had. Toen begon zich in een van Sarah's ooghoeken een traan te vormen die traag naar beneden gleed, een streep schone huid achterlatend op haar met modder besmeurde gezichtje. Op haar kin bleef hij hangen, en toen hij te zwaar was geworden viel hij op de vloer. Rose nam het meisje in haar armen. Sarah stribbelde niet tegen.
'Kom mee,' zei Rose. 'Ik breng je naar boven en leg je in bed.'
Ze tilde het meisje op en deed zowel de achterdeur van het huis als de koelkastdeur dicht. Ze draaide het licht uit, en terwijl ze zachtjes tegen het rillende kind praatte nam ze haar mee naar de badkamer op de bovenverdieping. Daar zette ze Sarah neer en liet de badkuip vollopen. Daarna ging ze even weg om handdoeken te halen.
Toen ze terugkwam zat Sarah nog steeds op de plek waar Rose haar had achtergelaten, onbeweeglijk, alsof ze ergens over na zat te denken. Maar haar ogen, die prachtige, grote bruine ogen, staarden nog steeds met een wezenloze blik naar het badwater. Rose kleedde haar uit en tilde haar in het bad.
Toen ze Sarah gewassen had, stopte ze haar in bed. Ze stopte het kind zorgvuldig in en bleef bij haar zitten tot ze ervan overtuigd was dat Sarah sliep. Ze liet het licht in Sarah's kamer aan en ging naar beneden. Ze wist dat ze toch niet zou slapen als ze naar bed ging, ze wist dat ze moest wachten tot haar man weer thuis was. Ze wenste vurig dat hij nu thuis was, of dat hij haar tenminste had gezegd waar hij heenging. Ze ging in de studeerkamer zitten en wachtte. Het kleine meisje dat zoveel op Elizabeth leek keek glimlachend op haar neer, Rose voelde zich getroost door het portret, en het wachten viel haar gemakkelijker.
Jack reed als een bezetene, en het gebons van zijn hart werd versterkt door het geluid van de heen en weer zwaaiende ruitewissers, die tevergeefs hun best deden om de voorruit schoon te houden. Niet dat hij dat echt nodig had, hij kende de Point Road zo goed dat hij er geblinddoekt langs zou kunnen rijden met als enige leidraad de gaten en hobbels in de weg.
Hij reed zonder erbij na te denken, terwijl de gedachten chaotisch door zijn hoofd spookten. Toen zag hij de lichten van Port Arbello vaag in de regen voor zich opdoemen en wist hij ineens weer waar hij was.
Hij parkeerde zijn auto voor Sylvia Bannisters garage zonder zich erom te bekommeren of iemand hem daar zag. Het huis was donker, maar het kwam niet in hem op om ergens anders heen te gaan. Hij liep naar de voordeur en klopte hard aan. Toen er niet werd opengedaan begon hij nog harder op de deur te bonzen. Na een poosje zag hij het licht aangaan en hoorde iemand naar de voordeur komen.
'Wie is daar?' riep Sylvia met een slaperige stem.
'Ik ben het, Jack.'
Hij hoorde hoe ze de ketting losmaakte en de grendel terugschoof. Daarna ging de deur open en stond ze hem met slaperige ogen aan te kijken.
'Mijn verontschuldigingen,' zei ze, terwijl ze het buitenlicht aanknipte. 'Wat onaardig van me om je in de duisternis te laten staan.'
'Dat geeft niet,' zei Jack met een scheve grijns. Nu hij haar zag voelde hij zich meteen al een stuk beter. 'Volgens mij doe ik de laatste dagen niet veel anders dan in de duisternis rondtasten.'
Ze deed de deur wijd open en liet hem binnen, waarna ze de ketting en de grendel weer vastmaakte. 'Een onzinnige gewoonte,' zei ze. 'Maar ik voel me een stuk veiliger.' Daarna nam ze hem eens goed op en verscheen er een bezorgde uitdrukking op haar gezicht. 'Is alles goed met je?' zei ze. 'Ik zal maar eens een borrel voor je inschenken. Volgens mij ben je daar hard aan toe.'
'Volgens mij ook,' zei Jack. 'Misschien is het beter om het niet te doen, maar ik heb er echt een nodig.'
'Heeft ze je er eindelijk van overtuigd?' zei Sylvia, terwijl ze voor hem uit naar de keuken liep.
'Waarvan?'
'Dat je alcoholist bent,' zei Sylvia, die ondertussen voor hen beiden een drankje inschonk.
'Misschien ben ik dat ook wel.' Jack nam het glas van haar aan.
'Nee,' zei Sylvia op besliste toon. 'Dat ben je niet. Martin Forager is alcoholist. Maar jij niet. In ieder geval nog niet. Maar ik neem aan dat je het wel kunt worden als je dat wilt. Wil je dat?'
'Soms vraag ik me dat wel eens af. Er zijn momenten waarop ik niets liever lijk te willen. Dan wil ik het liefst voortdurend dronken blijven. Misschien zou ik het wel worden als ik niet zo'n last van katers had. Je ziet het niet aan me, maar mijn God, wat heb ik af en toe een verschrikkelijke kater.'
'Nou, zo lang je daar nog aan lijdt ben je in ieder geval veilig. Tenminste, dat zei mijn moeder altijd. Zullen we hier blijven zitten of moet ik de haard in de woonkamer aanmaken?'
'Ik blijf liever hier,' zei Jack, die in een van de stoelen aan de keukentafel ging zitten. 'Dit is heel anders dan thuis. Mevrouw Goodrich staat niet toe dat er een Conger in de keuken komt zitten. Volgens mij vindt ze dat beneden onze waardigheid. Hoewel daar na vanavond niet erg veel van over is.' Hij vertelde Sylvia wat er thuis gebeurd was.
'Dat moet afschuwelijk zijn geweest,' zei ze toen hij klaar was.
Hij liet zijn drankje in het glas ronddraaien en glimlachte wrang. 'Erg plezierig was het in ieder geval niet. Daarom ben ik er vandoor gegaan, en nu zit ik hier.'
'Ik bedoelde dat je je alles ineens weer herinnerde. Dat moet afschuwelijk zijn geweest.'
Jack knikte. 'Dat was het ook. Aan de ene kant had ik het me ook liever niet herinnerd. Het was heel erg om niet te weten wat ik gedaan had, maar volgens mij is het nog erger om te weten wat ik geprobeerd heb met Sarah te doen.'
'Onzin,' zei Sylvia. 'Je schijnt één ding steeds te vergeten. Je hebt haar niet verkracht, en je hebt haar ook niet vermoord.'
'Maar dat wilde ik wel,' zei Jack diep ongelukkig.
'Er is een levensgroot verschil tussen iets willen doen en iets ook daadwerkelijk uitvoeren. Als ik me iets moest aantrekken van alle dingen die ik ooit heb willen doen konden ze me beter opsluiten. En als ik ze had uitgevoerd, had het er voor deze stad niet best uitgezien. In ieder geval kan ik zó drie mensen bedenken die ik heb willen vermoorden. En dan bedoel ik echt vermoorden. Compleet met fantasieën waarin ik de moord beging, zonder tegen de lamp te lopen, natuurlijk. Dus ik zou maar eens ophouden met daar zo over in te zitten.' Ze wierp een blik op zijn glas en hield vervolgens het hare omhoog. 'En schenk nu maar eens een nieuwe borrel voor ons in. Ik ben nu niet je secretaresse, weet je. Ik ben een vrouw en ik wil vertroeteld worden.'
'Als je wilt gaan slapen schop je me er maar uit,' zei hij. 'Maar ik hoop niet dat je dat doet.'
'Je eruit schoppen? Weinig kans. Misschien ontsla je me dan wel als je mijn baas weer bent. Bovendien vind ik je aardig.'
'Echt waar, Sylvia?' zei Jack ernstig. 'Ik heb de laatste tijd anders niet de indruk dat ik zo aardig ben.'
'En het is niet in je opgekomen dat dat wel eens iets te maken kon hebben met de manier waarop Rose je behandelt? Het is moeilijk om jezelf aardig te vinden als iemand van wie je houdt je het gevoel geeft dat je waardeloos bent.'
'Ik vraag me af of ik wel van haar houd,' zei Jack langzaam.
Sylvia keek hem even aan en haar mondhoeken krulden omhoog.
'Als ik zou willen kan ik daar een heleboel conclusies uit trekken, maar daar heb ik geen zin in. Je houdt van haar, Jack, ook al geloof je het zelf niet. Je bent aan haar gewend, en liefde stoelt voor een groot gedeelte op gewoonte.'
'Ik dacht dat liefde iets met hartstocht had te maken,' zei Jack, die zijn best deed om het luchtig te laten klinken.
'Hartstocht? Ik vraag me af of hartstocht wel iets met liefde te maken heeft. Neem mij, bijvoorbeeld. Ik hou al een hele tijd van je.' Ze glimlachte toen ze de verbazing op zijn gezicht zag. 'Dat wist je niet, hè? Maar hoe had je het ook kunnen weten? Het was niet het soort liefde dat aandacht opeist. Het was een gevoel waar ik me behaaglijk bij voelde. Ik wist dat het er was, en het beurde me op. Het deed er niet toe dat jij niet wist dat het er was, of dat niemand anders het wist. Het was mijn liefde, en ik voelde me er prettig bij. En het had niets met hartstocht te maken.'
'En wat er die middag gebeurde dan?'
'Dat was hartstocht,' zei Sylvia zacht. 'En ik vond het heerlijk. Maar het maakt me ook bang.'
'Maakt het je bang?'
'Ja. Soms vraag ik me af of ik, als de hartstocht voorbij is, nog steeds mijn liefde zal hebben. Of zal die ook verdwijnen? Dat wil ik niet, Jack. Ik wil van je blijven houden.'
Hun ogen ontmoetten elkaar, en Jack raakte zachtjes haar hand aan.
'En ik wil dat je van me blijft houden, Sylvia. Dat wil ik heel graag.'
Samen liepen ze naar Sylvia's slaapkamer, waar ze de deur achter zich dichttrokken. Hun drankjes bleven vergeten op de keukentafel achter, en het ijs in de glazen begon te smelten.
Rose hoorde de auto de oprijlaan opkomen en keek op de klok. Hij was bijna drie uur weggebleven. Ze vroeg zich af of hij het licht onder de
studeerkamerdeur zou zien als hij binnenkwam, of dat hij daar te dronken voor zou zijn. Ze hoorde de voordeur opengaan en luisterde naar zijn voetstappen in de gang. Ze stopten even, maar toen begonnen ze weer en ze hoorde dat hij de kant van de studeerkamer op kwam lopen. Hij had het licht gezien.
Ze wachtte tot de deur openging voor ze iets zei.
'Ik hoop dat er vannacht geen kinderen verdwenen zijn,' zei ze koeltjes. 'Want ik kan niet instaan voor je verblijfplaats.' Ze keek hem kil aan, maar hij vertrok geen spier. Ze besefte dat hij nuchter was.
'Als het nodig is kan Sylvia Bannister getuigen waar ik vannacht geweest ben. En wat ik daar gedaan heb.'
'Ik begrijp het,' zei Rose kalm, terwijl ze probeerde te verwerken wat hij haar zojuist verteld had. 'Ik had het kunnen weten. Ze is al jaren gek op je. Maar ik wist niet dat dat wederzijds was.'
'Daar had ik tot voor kort ook geen idee van,' zei Jack. 'Gaan we er ruzie over maken?'
'Wil je dat graag?' vroeg Rose meteen.
Jack glimlachte en ging zitten. 'Nee, dat wil ik helemaal niet. Ik heb er genoeg van, Rose, al dat geruzie en al die strijd worden me te veel. Eerlijk gezegd wilde ik vannacht ook niet thuiskomen. Sylvia heeft me naar huis gestuurd.'
'Heeft ze je naar huis gestuurd?' zei Rose, terwijl ze haar wenkbrauwen optrok. 'Was ze bang dat de buren zouden gaan kletsen?'
'Nee. Ze maakte zich zorgen om jou. Ze mag je graag, weet je.'
'En ik mag haar ook. Maar ik vind haar niet zo aardig dat ik haar mijn plaats wil laten innemen.'
Jack grinnikte. 'Nog niet zo lang geleden had jij het erover dat je bij me weg wilde.'
'Een vrouw heeft haar trots. Als ik wegga wil ik niet dat je met Sylvia Bannister gaat trouwen. Bovendien ben je dan zo blut dat je met niemand kunt trouwen.'
'Ik begrijp het,' zei Jack terwijl hij opstond. 'Op de een of andere manier begint dit gesprek weer uit de hand te lopen. Ik was niet van plan om je om een echtscheiding te vragen, in ieder geval niet op dit moment. Dus lijkt het me beter dat ik naar bed ga.'
'Nu nog niet,' zei Rose. Ze merkte meteen dat het als een bevel klonk, en dat Jack zeker vannacht niet naar een bevel zou luisteren. Ze probeerde haar stem wat vriendelijker te laten klinken. 'Alsjeblieft,' zei ze. 'Er is vannacht iets gebeurd, en ik weet niet wat het te betekenen heeft en of we er iets aan moeten doen.'
Jack liet zich weer in zijn stoel terugzakken. 'Nadat ik ben weggegaan?'
Rose knikte. 'Ik kon niet slapen, en na een tijdje ben ik naar de keuken gegaan om iets te eten te halen. Toen ik daar was kwam Sarah binnen.'
'En?'
'Ik ben niet duidelijk. Ze kwam van buiten. Ze was drijfnat en zat onder de modder. Ik hoef je natuurlijk niet te vertellen dat ik er geen flauw vermoeden van heb waar ze geweest is, of waarom ze naar buiten is gegaan.'
'Wat heb je gedaan?'
'Wat kon ik doen? Ik heb haar mee naar boven genomen, in bad gestopt en in bed gelegd. Ik heb gewacht tot ze in slaap viel en ben daarna naar beneden gegaan. Vanaf die tijd heb ik hier gezeten en proberen te bedenken waar ze geweest is.'
'Deed ze nog iets bijzonders in de keuken?'
'Ais je bedoelt of ze een van haar aanvallen kreeg, nee. Maar ik kreeg een heel vreemd gevoel. Ik was net in de koelkast aan het rommelen toen ze binnenkwam, en ik had haar niet gehoord. Ik merkte pas dat er iemand binnenkwam toen ik voelde dat de buitendeur openstond. Toen ik besefte dat er iemand in de keuken was binnengekomen was mijn eerste gedachte dat ik een mes moest pakken. En toen zag ik Sarah. Ze stond bij de messenla, en het leek of ze ergens een beslissing over probeerde te nemen.'
'Waarover?'
'Dat weet ik niet,' zei Rose weinig op haar gemak. En daarna: 'Ach, natuurlijk weet ik dat best. Ik kreeg de indruk dat ze een mes wilde uitzoeken. Misschien heb ik het mis, maar daar leek het erg veel op.'
Jack bleef er even over na zitten denken, maar ook hij was niet in staat om met een verklaring voor Sarah's gedrag te komen.
'Is ze nu op haar kamer?'
'Ja. Ik had haar gehoord als ze naar beneden was gekomen.'
'Tja, ik zie niet in wat we er vannacht nog aan kunnen doen. Laten we naar bed gaan en eerst nog even een kijkje bij haar nemen. Dan bel ik morgenochtend dokter Belter wel op. Ik betwijfel trouwens of er echt iets aan de hand is. Misschien was ze wel aan het slaapwandelen.'
'Nee,' zei Rose beslist. 'Ze slaapwandelde in geen geval. Ik weet zeker dat ze wakker was, en ik weet zeker dat ze wist wat ze aan het doen was. En ik ben erg bang voor wat ze gedaan zou hebben.'
Ze dacht aan Kathy Burton en aan Jimmy Tyler, dat wist Jack best. Maar hij zag geen reden om daar vannacht nog met haar over te praten. Dat zou dokter Belter de volgende dag veel beter kunnen doen.
'Kom,' zei hij teder, 'laten we naar bed gaan.'
Toen hij voor haar uit de trap opliep besefte hij dat Sylvia Bannister gelijk had. Hij hield van zijn vrouw. Hij hield zelfs erg veel van haar. Hij hoopte dat het nog niet te laat voor hen was.
De volgende dag, Columbus Day, begon helder en koud, met een felle noordenwind die om het huis aan het einde van Conger's Point loeide. Tegen negen uur werd het bewolkt, en de grauwe lucht ging bijna onmerkbaar over in de loodgrijze zee. Het water stond hoog en de branding beukte met winterse kracht tegen de Point aan.
'Ik weet dat het een vrije dag is,' hoorde Rose Jack in de telefoon zeggen toen ze naar beneden kwam. 'Maar ik denk dat het nogal belangrijk is. Waarschijnlijk heeft ze geslaapwandeld.'
Twintig kilometer verder onderdrukte Charles Belter in zijn kleine appartement op White Oaks een geeuw. Toen hij hoorde wat Jack zei leek hij wakker te worden en zijn wenkbrauwen rezen omhoog. Slaapwandelen? Dat paste niet in haar ziektebeeld. 'Wat bedoel je met slaapwandelen?' vroeg hij. Hij bedekte de hoorn met zijn hand en geeuwde weer, daarna pakte hij zijn kop koffie. Hij was blij dat Jack Conger zich in ieder geval nog realiseerde dat het een vrije dag, was, ook al leek hij niet van plan om daarmee rekening te houden.
Tja,' zei Jack. 'Ik weet niet helemaal zeker of het wel slaapwandelen was. Maar het is de enige logische verklaring voor haar gedrag. Ze heeft vannacht buiten in de regen gelopen.'
Belter zette zijn koffie neer en ging rechtop zitten. 'In de regen?' herhaalde hij. 'Buiten?'
'Dat klopt.'
'Hoe laat was dat?'
'Half twaalf, twaalf uur.'
'Hoe lang is ze buiten geweest?'
'Ik heb geen flauw idee. We wisten niet dat ze weggegaan was. Mijn vrouw ging naar beneden om iets te eten te halen, en terwijl ze in de keuken was kwam Sarah binnen. Drijfnat en onder de modder.'
'Ik begrijp het,' zei dokter Belter. 'Leek ze verder in orde?'
'Dat... dat weet ik niet,' zei Jack stotterend. 'Ik was niet thuis.'
Toen er aan de andere kant niet gereageerd werd kreeg Jack het gevoel dat hij daar verder op in moest gaan. 'Ik moest een poosje weg,' zei hij.
'Hoe laat kwam u terug?' vroeg dokter Belter. Hij had iets in Jacks stem gehoord dat hem het gevoel gaf dat hij erop door moest gaan.
'Dat weet ik niet precies,' zei Jack ontwijkend. 'Laat. Ik schat rond een uur of drie.'
'Ik begrijp het,' zei dokter Belter weer. 'Ik neem aan dat u vandaag nog met me wilt praten?'
'Als het u enigszins uitkomt. We denken al een tijdje dat we een beslissing over Sarah moeten nemen, en we willen er graag met u over praten. En na gisteravond lijkt het ineens dringend.'
In ieder geval denk jij dat het dringend is, dacht dokter Belter. Hardop zei hij: 'Kunnen u en uw vrouw om één uur hier zijn?'
'Moeten we Sarah meenemen?'
Dokter Belter dacht daar even over na. 'Doe maar niet,' zei hij. 'Het lijkt me ten eerste niet echt noodzakelijk, en ten tweede is het meeste personeel vandaag niet aanwezig, zodat er niemand is om tijdens ons gesprek op haar te passen.'
'Goed,' zei Jack. 'Dan zien we u om één uur.' Hij legde de telefoon neer en keek Rose met een glimlach aan. Ze lachte niet terug.
'Eén uur,' zei hij. 'Maar hij vindt het niet nodig dat we Sarah meenemen.'
Rose keek hem bedenkelijk aan. 'Hm,' zei ze. 'Ik heb er een hekel aan om haar alleen te laten.'
'Ze is niet alleen. Elizabeth en mevrouw Goodrich zijn thuis.'
Toch lijkt het me niet zo'n goed idee om de kinderen alleen te laten. Er is de laatste tijd zo vreselijk veel gebeurd.'
'Als je ze bij mevrouw Goodrich laat is dat toch iets anders dan ze alleen laten. Toen ik een jongen was verloor ze me geen ogenblik uit het oog als mijn ouders weg waren. Volgens mij moest ze voortdurend aan de Lindberghs denken.'
'Maar dat is al lang geleden,' merkte Rose op. 'Ze wordt een beetje te oud om op kinderen te passen.'
'Dat valt best mee,' zei Jack.
'Och, ik weet het ook niet,' zei Rose. 'Misschien maak ik me wel veel te veel zorgen, maar met Sarah...' Haar stem stierf weg en ze schonk haar koffiekopje vol. Jack schoof haar zijn kopje toe, maar ze negeerde het.
'Het kan echt geen kwaad,' verzekerde Jack haar, en hij pakte de koffiepot.
'Wat niet?' vroeg Elizabeth. Jack keek op en glimlachte tegen zijn dochter. Hij keek of ze Sarah bij zich had, maar hij zag haar niet.
'Waar is je zusje?' vroeg hij.
'Ze slaapt nog,' antwoordde Elizabeth. 'Ze kon vanmorgen niet wakker worden, dus heb ik haar maar laten liggen. Maar ik wil haar best ophalen, als je dat liever hebt.' Ze zweeg even, en daarna herhaalde ze haar vraag. 'Wat kan geen kwaad?'
'We hebben voor vanmiddag een afspraak met dokter Belter,' zei Jack. 'En je moeder wil jou en Sarah liever niet alleen laten.'
'Is mevrouw Goodrich er dan niet?'
'Natuurlijk wel.'
'Waar maak je je dan zorgen over?' vroeg Elizabeth aan haar moeder.
'Ik ben oud genoeg om op mezelf te passen, en bovendien kan ik best voor Sarah zorgen.'
'Dat weet ik best,' verzekerde haar moeder haar. 'Normaal zou ik me er ook niet druk om maken, maar er is de laatste tijd zoveel gebeurd dat ik extra voorzichtig wil zijn. Dat is alles.'
Elizabeth keek haar moeder glimlachend aan. 'Maak je maar geen zorgen. Er gebeurt echt niets.'
Tegen de middag begon het te motregenen, en Rose had er heel wat voor over om lekker thuis te kunnen blijven. Ze keek verlangend naar de open haard in de studeerkamer en bedacht hoe heerlijk het zou zijn om zich op de bank te nestelen en de hele middag te lezen. Maar dat kon niet. Er moesten dingen gebeuren en beslissingen genomen worden. Maar liever niet nu. Ze plofte in de leunstoel neer en staarde somber in het vuur. Ze merkte dat ze melancholiek begon te worden en probeerde de sombere bui terug te drijven. Ze keek naar het schilderij en het viel haar op dat ze zich even inderdaad niet realiseerde dat het geen portret van Elizabeth was. Voor de zoveelste keer vroeg ze zich af wie het meisje was. Zou het echt het meisje kunnen zijn waar dokter Belter over had horen vertellen? Nee, zei ze tegen zichzelf. Dat hele verhaal was onzinnig. Ze kwam overeind en hing het schilderij recht, In het flakkerende licht van het haardvuur leek de uitdrukking op het gezicht van het kind te veranderen; het was iets in de ogen. Ze keek nog eens en kwam tot de conclusie dat haar ogen haar bedrogen hadden. Wat ze ook gezien dacht te hebben, het portret zag er nu weer net zo uit als anders.
'Het wordt tijd om weg te gaan,' zei Jack uit de deuropening.
'Nu al?' zei Rose. 'We hebben nog tijd genoeg.' Ze probeerde het vertrek uit te stellen, en ze was zich daar best van bewust. Ze had de hele dag al het gevoel dat vandaag een keerpunt in hun leven zou kunnen inhouden. Ze wilde het gesprek met de dokter zo lang mogelijk uitstellen.
'Ik weet dat het moeilijk voor je is,' zei Jack teder. 'Ik heb er zelf ook niet zoveel zin in. Maar het is iets dat moet gebeuren.'
'Ja,' zei Rose zuchtend. 'Je zult wel gelijk hebben. Ik ga mijn jas aantrekken. Zijn de kinderen beneden?'
'Ik dacht dat ze in de speelkamer waren.'
'Wil je ze naar beneden roepen? Ik wil ze gedag zeggen.'
Jack keek haar bevreemd aan. 'Rose, we gaan alleen maar weg voor een gesprek met dokter Belter. Je doet net of het einde van de wereld nabij is.'
Ze glimlachte gespannen. 'Misschien wel. Maar wil je ze toch naar beneden roepen?'
Ze begon haar jas aan te trekken en hoorde Jack onder aan de trap de kinderen roepen. Toen ze naar de voordeur liep stonden ze daar op haar te wachten.
Ze gaf Elizabeth een vluchtige zoen, knielde bij Sarah neer en sloeg haar armen om haar heen. Ze drukte Sarah's wang tegen haar gezicht aan en voelde dat het meisje zich aan haar omhelzing probeerde te onttrekken.
'Lief zijn, hoor,' fluisterde ze. 'Mama en papa moeten eventjes weg.' Ze stond weer op en glimlachte tegen Elizabeth. 'We zijn tegen half vijf, vijf uur terug,' zei ze. 'Blijf je binnen?'
'Met dit weer? Wat dacht je,' zei Elizabeth.
'Het is inderdaad verschrikkelijk,' beaamde Rose.
'Ging het maar sneeuwen,' zei Elizabeth. 'Sneeuw is in ieder geval nog mooi. Hier word je alleen maar depressief van.'
Rose moest glimlachen om Elizabeths woordkeus. Als ze al 'depressief werd van het weer begon ze toch echt volwassen te worden.
Ze liep samen met haar man het huis uit en stapte in de auto. Toen ze wegreden draaide ze zich om om naar haar kinderen te zwaaien, daarna begon ze zich voor te bereiden op het gesprek met dokter Belter.'
Elizabeth bleef de auto nakijken tot hij de Point Road bereikte. Ze deed de deur dicht en was net van plan om naar boven te gaan toen ze de telefoon hoorde.
'Ik neem hem wel,' riep ze tegen mevrouw Goodrich. 'Hallo?' zei ze in de hoorn.
'Met wie spreek ik?' vroeg een stem.
'Met Elizabeth. En met wie spreek ik?'
'Met Jeff Stevens. Wat ben je aan het doen?'
'Niets. Mijn ouders moesten weg, dus ik moet op Sarah passen.'
'O.' Jeff klonk teleurgesteld. 'Ik dacht dat we misschien naar de grot konden gaan zoeken.'
'De grot? Ik dacht dat je niet geloofde dat er een grot bestaat'
'Dat geloof ik ook niet. En als we hem niet vinden moet jij toegeven dat ik gelijk heb, hè?'
'Misschien.' Elizabeth hield zich op de vlakte. 'Trouwens, als we hem niet vinden bewijst dat helemaal niet dat hij er niet is. Dat slaat nergens op. Het bewijst alleen maar dat we hem niet hebben kunnen vinden.'
'Als er een grot is, vinden we hem ook. Zullen we het proberen?'
Elizabeth dacht er even over na. 'Waarom kóm je hier niet heen?' vroeg ze. 'Of vinden je ouders dat niet goed.'
'Ze zijn aan het golfen,' zei Jeff.
'In de regen?'
'Dat maakt ze niets uit. Ze spelen altijd door tot het gaat sneeuwen. En soms spelen ze zelfs in de sneeuw.'
'Wat gek,' merkte Elizabeth op.
'Ja, hè?' zei Jeff. 'Ik kom er zo aan.'
Elizabeth hing op en ging op zoek naar mevrouw Goodrich om haar te vertellen dat Jeff Stevens op bezoek kwam. In de keuken hoorde ze het zachte geluid van de televisie uit de kamer van de oude huishoudster komen. Elizabeth klopte zachtjes op de deur. Toen er geen antwoord kwam probeerde ze de deurknop en merkte dat de deur niet op slot zat. Voorzichtig keek ze naar binnen. Mevrouw Goodrich zat in haar stoel voor de televisie te slapen. Elizabeth glimlachte en deed de deur weer dicht
Twintig minuten later kwam Jeff Stevens, en Elizabeth nam hem mee naar de studeerkamer. Sarah liep zwijgend achter hen aan, en haar grote bruine ogen leken alles te volgen maar niets te zien.
'Hier heeft de oudoom van mijn vader het konijn achtergelaten,' zei Elizabeth terwijl ze naar de leunstoel wees.
'En is dat het meisje dat misschien vermoord is?' vroeg Jeff, op het portret boven de schoorsteenmantel wijzend.
'Dat is Beth,' knikte Elizabeth.
'Ze lijkt op jou,' zei Jeff.
'Dat weet ik. Maar ik ben heel anders dan zij. Ik vind haar niet aardig.'
Jeff keek haar grijnzend aan. 'Je praat over haar alsof je haar kent.'
'Ik ken haar ook,' zei Elizabeth. 'Ik heb haar gesproken.'
'Dat bestaat niet,' zei Jeff. 'Met dode mensen kun je niet praten.'
'Dat kan wél,' hield Elizabeth vol. 'Met het Ouijabord.'
'Toen ik erbij was kwam er anders niets uit,' zei Jeff sarcastisch. 'Alleen maar een naam. En ik durf te wedden dat jij dat deed.'
'Zij deed het,' zei Elizabeth boos.
'Nou, als dat allemaal waar is kunnen we maar beter op zoek gaan naar die grot. Als die bestaat durf ik te wedden dat je vriendin Beth daarin ligt.'
'Dat kunnen we beter niet doen,' zei Elizabeth. 'Er wordt beweerd dat die grot in de dijk zit, en daar mag ik niet komen.'
'Ik ook niet,' zei Jeff. 'Maar wat geeft dat nou? Of ben je soms bang?'
'Nee, maar het lijkt me gewoon beter om het niet te doen.'
'Je bent bang dat we hem niet zullen vinden en dat je toe moet geven dat je ongelijk hebt gehad.'
'Goed dan,' zei Elizabeth plotseling. 'Laten we gaan.' Ze draaide zich om en liep de kamer uit, en Jeff glimlachte. Het had gewerkt.
Elizabeth pakte haar jas en trok hem aan. 'We moeten Sarah met ons meenemen,' zei ze. 'Ik kan haar niet hier alleen achterlaten.'
'En de huishoudster dan? Kan zij niet op haar passen?'
'Die slaapt. Bovendien weet ze niet wat ze doen moet als Sarah overstuur raakt.'
Jeff kwam tot de slotsom dat het beter was om Sarah mee te nemen dan om helemaal niet te gaan.
'Goed,' gaf hij toe. 'Laten we dan maar gaan.'
Elizabeth trok Sarah haar jas aan en knoopte die dicht. De drie kinderen verlieten het huis.
De regen leek iets minder hard naar beneden te komen toen ze het veld overstaken, en in het bos bleken de bomen het meeste tegen te houden. Toen ze het bos bereikten keek Jeff om zich heen.
'Welke kant moeten we op?' vroeg hij.
'Er loopt een pad door het bos,' zei Elizabeth. 'Het is nauwelijks te zien, maar het is er wel. Kom maar mee.' Haar stem leek ineens heel anders te klinken en Jeff vond dat ze een vreemde blik in haar ogen had.
Ze begon hem zwijgend en snel door het bos te leiden, en Jeff stond versteld van haar zekerheid. Elizabeth leek precies te weten waar ze langs
moest en waar ze haar voeten neer moest zetten om de wirwar van wortels en de ontelbare stenen die het pad bezaaiden te ontwijken. Ze keek ook niet om om te zien of de anderen haar konden bijhouden. Twee keer moest Jeff haar toeroepen dat ze moest wachten, en nog eens twee keer stopte hij zelf om Sarah te helpen, die de grootste moeite had om vooruit te komen. En toen kwamen ze het bos uit en stonden op de dijk. Het was weer harder gaan regenen en de wind sloeg de regen in hun gezicht. Onder hen zag de zee er dreigend uit Jeff merkte dat hij huiverde, en hij begon zich af te vragen of het wel verstandig was geweest om deze onderneming te willen doorzetten. De dijk zag er minstens zo gevaarlijk uit als zijn ouders hem verteld hadden.
'Weet jij waar we heen moeten?' zei hij, terwijl hij heimelijk hoopte dat Elizabeth zou zeggen dat ze het beter op konden geven.
'Ik weet het niet zeker,' zei Elizabeth. 'Laten we deze kant eerst proberen.' Ze liep voor hen uit de dijk over, en Jeff was net van plan om te zeggen dat het toch te gevaarlijk was toen Elizabeth ineens naar beneden begon te klauteren, waarbij ze een pad scheen te volgen dat Jeff met geen mogelijkheid kon ontdekken. Hij zag haar zelfverzekerd van de ene naar de andere rots bewegen en vond dat wat zij kon, hij toch ook moest kunnen.
Maar het viel hem bitter tegen. De rotsblokken waren glad, en hij merkte dat hij niet dezelfde steunpunten wist te vinden die Elizabeth gebruikte. Hij vorderde slechts langzaam en probeerde intussen met een oog Elizabeth in de gaten te houden om te zien waar ze haar voeten neerzette. Nu en dan keek hij om om te zien hoe het met Sarah ging, maar ze leek in staat om hem bij te houden en na een paar minuten hield hij op met zich zorgen om haar te maken. De regen maakte de steenbrokken steeds gladder en hij begon bang te worden dat hij Elizabeth uit het gezicht zou verliezen. Hij riep haar, maar kwam niet boven de loeiende wind en de bulderende branding uit En toen verdween ze achter een enorm rotsblok.
Hij kroop langzaam verder en klom voorzichtig van het ene rotsblok op het andere, terwijl hij de grote steen waarachter Elizabeth was verdwenen zorgvuldig in de gaten hield. Achter hem klauterde Sarah, en ze leek hem precies bij te kunnen houden.
'Hier.'
Jeff schrok toen hij ineens haar stem hoorde en tuurde in de schaduw van het kolossale rotsblok. Daar zat Elizabeth, ineengedoken om zich te beschermen tegen de regen en de wind.
'Wat?' zei hij.
'Hier is het' zei Elizabeth. 'Ik heb de grot gevonden.'
Jeff fronste zijn voorhoofd en zocht de duisternis af. 'Ik zie anders niets,' zei hij.
Toch is het hier,' hield Elizabeth vol. 'Kom maar naar beneden.'
Hij klauterde naar beneden en kwam naast haar zitten. 'Waar dan?'
'Daar,' zei Elizabeth terwijl ze wees. Toen zag hij het. In de diepe schaduw van het rotsblok en bijna onzichtbaar in de duisternis zat een opening in de dijk. Hij kroop erheen en tuurde naar binnen. Hij merkte dat Sarah aan hem begon te trekken en dat ze zachte, snikkende geluidjes maakte. Hij schudde zich los en toen ze weer begon pakte Elizabeth haar handen vast en staarde haar strak in de ogen. Even later was Sarah weer rustig.
'Zou daar iets binnen zijn?' vroeg Jeff.
'Ik heb geen idee,' antwoordde Elizabeth. 'Zullen we gaan kijken?'
Jeff keek bedenkelijk naar het gat. Het was waarschijnlijk maar net groot genoeg om in te kruipen, en hij was er helemaal niet van overtuigd dat het ergens op uit zou komen. Maar aan de andere kant wilde hij niet graag voor lafaard worden uitgemaakt.
'Ik ga wel voorop,' zei hij, en hij hoopte maar dat het moediger klonk dan hij zich voelde.
Hij kroop de tunnel in en merkte dat er genoeg ruimte was om zonder moeite vooruit te komen. Behoedzaam om zich heen tastend kroop hij verder.
Achter hem haalde Elizabeth de zaklantaarn uit zijn schuilplaats, maar ze deed hem niet aan. Daarna kroop ze achter Jeff aan. Sarah volgde Elizabeth.
Jeff had geen idee hoe ver hij al gekropen had, maar in de duisternis leek het een heel eind. Hij begon bang te worden en stond op het punt om tegen Elizabeth te zeggen dat ze volgens hem ver genoeg waren gegaan toen hij een verandering voelde. Hoewel hij niets kon zien kreeg hij sterk het gevoel dat er meer ruimte om hem heen was dan daarnet Hij tastte om zich heen en besefte dat hij gelijk had. De wanden van de tunnel waren verdwenen. Hij vroeg zich af hoe groot de grot zou zijn waarin ze zich nu bevonden en kroop voorzichtig verder. Zijn handen raakten de wand van de schacht aan en hij stopte. Hij tastte in de diepte om te kijken of hij de bodem van het gat kon bereiken. Hij voelde dat Elizabeth tegen hem opbotste. Hij kwam overeind en ging op zijn hurken naast de schacht zitten.
'Er zit hier een gat' zei hij. 'Maar ik kan niet voelen hoe breed of hoe diep het is.'
En toen voelde hij de duw in zijn rug en grabbelde wild in de duisternis om zich heen, maar er was niets waaraan hij zich vast kon grijpen. Hij voelde dat hij in de donkere put viel en raakte de bodem voor hij het uit kon schreeuwen. Het werd nog zwarter om hem heen, en Jeff Stevens bleef doodstil op de bodem van de put liggen.
In de bovenste grot deed Elizabeth de zaklantaarn aan en liep naar de rand van de schacht. Ze richtte de lichtbundel naar beneden. In het lichtschijnsel zag ze Jeffs bewegingloze lichaam met uitgespreide armen en benen op de platte rots liggen die ze als tafel had gebruikt. Verder zag ze niets, en even later legde ze de zaklantaarn neer en begon de touwladder uit te rollen. Achter haar kwam Sarah uit de tunnel te voorschijn. Ze kwam trillend overeind en ging met gekruiste benen naar haar zusje zitten kijken. Elizabeth liet de touwladder in de schacht zakken, stopte de brandende zaklantaarn in haar zak en verdween even later in de inktzwarte duisternis. Sarah kroop naar voren en tuurde de diepte in.
De kaarsen stonden nog steeds in de spleten waarin ze ze had vastgeklemd, en de aansteker lag ook nog steeds in de uitsparing vlak bij een van de kaarsen. Toen ze die bad aangestoken deed Elizabeth de zaklantaarn uit en keek om zich heen.
Kathy Burton lag op de plek waar ze was neergevallen, en haar voorhoofd was sterk verkleurd door de klap met de steen. Haar ogen waren open en haar gezicht begon op te zwellen. Elizabeth duwde verwonderd tegen haar aan, en toen ze zich niet bewoog probeerde ze haar ogen te sluiten. Dat lukte haar niet.
Jimmy Tyler lag naakt tegen de muur van de grot gedrukt. Zijn ogen waren ook open, maar de uitdrukking die erin lag was die van een klein en doodsbenauwd dier. Hij jammerde zachtjes en rilde aan een stuk door. Toen Elizabeth op hem afliep leek hij haar niet op te merken, en toen ze hem aanraakte reageerde hij totaal niet. Hij hield de romp van de dode kat als een teddybeer tegen zijn borst gedrukt. De stank van de dood hing door de hele grot heen en Elizabeth ademde die diep in. Ze glimlachte tegen het geraamte dat tegen de muur aanlag.
'Zo is het goed, vind je niet?' fluisterde ze. 'Kijk, ze zijn nu allemaal hier. Mama en papa en hun kindje. En jouw vader, Beth. Ik heb je vader voor je meegebracht. Wil je niet met hem praten?'
Ze sleepte Jeff Stevens' bewusteloze lichaam naar het geraamte toe en legde het tegen de oude beenderen aan. Vervolgens legde ze de armen van het skelet om zijn hals, zodat hij in een kille omhelzing lag.
Langzaam begon Elizabeth de voorbereidingen te treffen voor de laatste theevisite. Ze sleepte het lichaam van Kathy Burton naar de tafel toe en dwong het in een zittende houding op een van de stenen die als stoel dienst deden. Het viel voorover en bleef met het gezicht naar beneden op de tafel liggen. Daarna begon Elizabeth de romp van de kat uit Jimmy Tylers greep los te maken. Hij verzette zich hevig, niet omdat hij wist wat er gebeurde, maar omdat zijn geest hem had meegevoerd naar een plaats waar hij met rust gelaten wilde worden. Hij verzette zich passief; zijn kleine armpjes probeerden het lijkje van de kat vast te houden, maar hij deed geen enkele poging om Elizabeth pijn te doen. Hij verzette zich zwijgend tegen een kracht die voor hem al lang geen betekenis meer had. De kat ontglipte aan zijn greep en zijn armen sloten zich om niets.
Voor de laatste keer zette ze de kat aan de tafel, maar het lukte haar niet om de kop tussen de rottende schouders vast te zetten. Ze keek hem na toen hij op de grond rolde en liet hem op de plek waarop hij terechtkwam liggen, een niet langer herkenbaar voorwerp met een vuil blauw mutsje.
Daarna begon ze aan Jimmy Tyler te sjorren. Hij stribbelde niet tegen; hij besefte niet eens dat er iets met hem gebeurde. Nu hij niets meer had om zich aan vast te klampen leek hij de moed op te geven, en Elizabeth slaagde erin om hem op een steen te zetten. Daar bleef hij in het flikkerende licht van de kaarsen wezenloos voor zich uit zitten staren.
Elizabeth begon te praten, maar haar woorden vertoonden weinig samenhang. Haar stem veranderde voortdurend van toonhoogte zodat het leek alsof ze voor twee mensen sprak, eerst voor de een, dan voor de ander.
Terwijl ze praatte begon ze boos te worden. Ze eiste dat ze antwoord kreeg van de voorwerpen om zich heen, en toen dat niet gebeurde werd ze steeds woedender.
'Geen antwoord,' gilde ze met een stem die niet op de hare leek. 'Ik wil weten waarom je me dit hebt aangedaan! Waarom heb je me hier achtergelaten? Het is hier koud en donker, en ik ben bang. Waarom heb je me zo bang gemaakt? Waarom kan ik hier niet uit, zodat ik bij de andere mensen ben?'
Er viel een stilte en ze leek op antwoord te wachten. Maar er kwam geen antwoord.
'Jullie zijn allemaal hetzelfde,' siste ze. 'Allemaal. Jullie zullen nooit veranderen. Jullie houden van haar!' Ze schopte tegen het lichaam van de kat en het rolde tegen de muur van de grot. 'Jullie besteden altijd veel meer aandacht aan haar. Waarom geven jullie mij zoveel minder?'
Daarna leek ze weer te veranderen en staarde ze neer op de bewusteloze Jeff. 'Nu ben je waar je zijn wilt, hè? Ik wou je die dag niet helpen, weet je dat nog? Daarom heb je me hier alleen achtergelaten. Maar ik wist dat je terug zou komen. En deze keer blijf je bij me. Deze keer blijf je bij me. En de anderen ook!'
Elizabeth pakte het mes van de richel waarop ze het zo lang geleden had neergelegd en draaide zich met een ruk naar de kinderen om. 'Nu blijven jullie allemaal bij mij!' krijste ze.
Ze wierp zich op het lichaam van Kathy Burton en hakte er op in, waarbij ze woest met het mes om zich heenzwaaide en niet eerder ophield tot ze het lijk volledig aan stukken had gereten. Toen wendde ze zich tot Jimmy Burton.
Hij gilde toen het mes in zijn buik verdween en viel rochelend op de vloer van de grot toen ze het mes terugtrok en hem in zijn keel stak. Stuiptrekkend lag hij op de vloer. Elizabeth liet zich boven op hem vallen en bleef op hem inhakken. Iedere keer als ze het mes terugtrok om hem opnieuw te raken flitste het even op in het gele licht van de kaarsen. In haar waanzin merkte ze niet dat Jeff Stevens zacht kreunend bij bewustzijn begon te komen.
Hij probeerde zich te herinneren wat er gebeurd was. Hij was in het donker en iemand had hem een duw gegeven. Hij was gevallen. De grot. Hij was in de grot. Maar het was niet meer donker om hem heen. In plaats daarvan hing er een gelige gloed, alsof er kaarsen brandden. En er waren geluiden. Vreemde, rochelende geluiden. Hij opende zijn ogen en probeerde zijn hoofd te bewegen.
Hij zag Elizabeth. Zijn maag draaide zich om toen hij zag wat ze aan het doen was. Ze viel iets met een mes aan, maar er was zoveel bloed dat hij niet kon zien wat het was. Hij kwam op handen en voeten overeind en keek nog een keer. Het was een kleine jongen. Elizabeth was bezig een klein jongetje te vermoorden.
'Nee!' schreeuwde hij. Hij probeerde helemaal overeind te komen, maar was te duizelig. Hij zag dat Elizabeth zich omdraaide en tegen hem begon te praten.
'Jij!' gilde ze. 'Het is jouw schuld dat ik dit doe, papa. Jij hebt me dit aangedaan, en nu is het mijn beurt! Je blijft hier bij me, papa. Je zult me nooit meer in de steek laten.'
Op dat moment begreep hij dat ze krankzinnig was. Hij probeerde zichzelf te beschermen, maar hij kon weinig doen. Hij voelde zich nog steeds verdoofd door de val en zijn hersenen leken niet in staat om te beslissen welke spieren hij moest bewegen, zodat zijn armen en benen nauwelijks wilden reageren. Met wazige ogen zag hij het mes op zich afkomen, maar hij voelde niets. Hij zag alleen het bloed uit zijn arm stromen. Opnieuw probeerde hij zich te bewegen, deed hij een poging om in ieder geval zijn arm op te heffen om zich te kunnen verweren, maar hij voelde zich verlamd. De doodsangst sloeg als een golf over hem heen, en weer zag hij het mes op zich afkomen. En nog eens, en nog eens. Daarna zag hij niets meer. Het verbaasde hem dat hij geen pijn voelde. Het moet pijn doen, dacht hij; sterven moet pijn doen. Maar het deed geen pijn, en Jeff Stevens gleed langzaam weg in de dood. Toen de mist over zijn hersenen begon neer te dalen begon Jeff te bidden.
Elizabeth bleef nog steeds op hem inhakken toen hij al dood was, en toen ze eindelijk ophield was zijn lichaam onherkenbaar verminkt Zijn ledematen lagen over de hele vloer van de grot verspreid tussen die van Jimmy Tyler en Kathy Burton. Toen ze haar woede gekoeld had ging Elizabeth zitten en staarde verbaasd naar het bloedbad dat ze had aangericht
'Waarom heb je dat gedaan?' zei ze zacht 'Ik begrijp niet waarom je dit gedaan hebt. Ze hebben je toch niets aangedaan? Het waren vrienden van je. En bovendien is het allemaal al zo lang geleden.'
Ze kroop over de vloer van de grot en knielde bij het geraamte neer.
'Dat had je niet moeten doen, Beth,' zei ze, en haar stem klonk nu iets harder. 'Je had ze met rust moeten laten. Dit waren heel andere mensen dan je dacht Hij was je vader niet. Je vader is al lang geleden gestorven. En die anderen. Dat waren mijn ouders niet en die kat was Sarah niet Het was alleen maar een kat Beth. Een arme, hulpeloze kat Waarom Het je me dit doen? Ik haatte ze niet, Beth. Echt niet. Jij haatte ze. Jij haatte ze allemaal. Waarom liet je ze niet met rust? Ze hebben je nooit iets aangedaan. Geen van allen. Geen van allen!' En toen was ze weer boos, boos op die arme Beth die zo lang geleden gestorven was.
Elizabeth pakte een van de armbeenderen op en hief hem boven haar hoofd.
'Sterf.' gilde ze.' Waarom sterf je niet en laat je ons met rust?' Ze liet het bot neerkomen en verbrijzelde de schedel. 'Sterf,' fluisterde ze nog een keer. 'Sterf alsjeblieft, en laat mij met rust'
En toen was het voorbij. Elizabeth stond op en liep naar de touwladder. Ze nam niet de moeite om de kaarsen uit te blazen, die zouden vanzelf wel uitgaan. Ze nam ook de moeite niet om de touwladder op te trekken. Dat was nu niet meer nodig; zij was niet van plan om ooit terug te keren, en er was niemand meer in de grot die kon ontsnappen. Ze kroop door de tunnel
en klom uit het gat in de dijk. Daarna begon ze omhoog te klauteren, weg van de grot.
Sarah zat in de duisternis naar het flikkerende gele licht te kijken. Toen begon ze langzaam de ladder af te dalen.
In de grot probeerde ze de lichamen weer aan elkaar te passen, en ze vorderde maar langzaam. Toen ze klaar was pakte ze de veldfles met water die ze lang geleden naar beneden had gegooid. Om de beurt zette ze de dode kinderen de fles aan de mond om ze te laten drinken.
Daarna ging ze zitten en keek om zich heen.
Zo zat ze daar een hele tijd te wachten.
Het was half vijf toen dokter Charles Belter zijn gesprek met Rose en Jack Conger had beëindigd. Hij was er niet van overtuigd dat het veel had uitgehaald, maar aan de andere kant vroeg hij zich af wat ze van hem verwachtten. Hij was het grootste deel van de middag met Sarah's verontruste ouders bezig geweest, en niet met Sarah's ziekte. Hij had zo langzamerhand doorgekregen dat het vaak belangrijker was om de ouders gerust te stellen dan om over het zieke kind zelf te praten. De ouders lazen te veel boeken, en dan vaak nog de verkeerde. Ze waren ervan overtuigd dat hun kind in een soort monster zou veranderen, en wat er ook gebeurde, ze bereidden zich altijd op het ergste voor. Zijn werk, zo had hij ontdekt, was niet zozeer het behandelen van het kind als wel het kalmeren van de ouders.
En daar was hij deze keer in geslaagd. Toen ze door de regen naar huis reden voelden ze zich een stuk beter. Dokter Belter had hun verteld dat ze zich geen zorgen hoefden te maken. En omdat ze vertrouwen hadden in de dokter zouden ze dat ook niet doen. Het begon harder te regenen en ze konden voelen dat de temperatuur aan het dalen was.
'Dat wordt een vroege winter dit jaar,' merkte Jack op toen hij de Conger's Point Road afdraaide. 'Het kan ieder moment gaan sneeuwen.'
'Ik vind de eerste sneeuw altijd heerlijk,' zei Rose. 'Soms denk ik dat het huis speciaal voor de winter is ontworpen. Op de een of andere manier maakt de sneeuw het minder streng.' Ze keek door de regen naar het oude huis dat voor hen opdoemde, en ineens kreeg ze een vreemd voorgevoel. Het komt door het weer, dacht ze. In de regen lijkt het huis altijd zo somber.
Toen ze de voordeur opendeed begon de telefoon te rinkelen.
'Ik neem hem wel,' zei Jack, en met zijn ene hand nam hij de hoorn op, terwijl hij met zijn andere zijn natte jas begon los te knopen. 'Hallo?'
'Jack? Met Barbara Stevens. We zijn net terug van het golfen...'
'In dit weer?' zei Jack ongelovig.
Barbara grinnikte. 'Er zijn nu eenmaal mensen die altijd willen spelen. Maar, onder ons gezegd en gezwegen: die oude schuur die als clubhuis dienst doet kan best een nieuw dak gebruiken.'
'Volgens mij moet zo ongeveer alles vernieuwd worden, maar we hebben
te weinig leden om dat te kunnen bekostigen. Bovendien betwijfel ik of er buiten jullie nog iemand anders op zo'n dag als deze zou gaan golfen.'
'Het was nogal nat,' gaf Barbara toe. 'Ik belde trouwens op om te vragen of Jeff bij jullie is. Hij zou de hele middag thuisblijven, maar hij is er niet. En omdat hij buiten jullie niemand kent dacht ik dat hij misschien naar jullie was toegegaan.'
'We zijn zelf ook nog maar net thuis,' zei Jack. 'Wacht even, dan kijk ik ondertussen of hij hier is.' Hij legde de hoorn op tafel en wendde zich tot Rose, die hem nieuwsgierig stond aan te kijken.
'Barbara Stevens,' zei hij. 'Ze wil weten of Jeff soms hier is.'
Rose kreeg het bekende, afschuwelijke gevoel in haar maag. Ze herinnerde zich een soortgelijk telefoontje, een telefoontje van Kathy's moeder, nog maar een paar dagen geleden. Hoe lang geleden was het eigenlijk? Ze wist het niet meer. Het voorgevoel leek nog erger te worden.
'Wat is er?' vroeg Jack, die zag dat ze wit wegtrok.
'Niets,' zei Rose. 'Ik dacht alleen...' Ze maakte haar zin niet af. 'Niets,' zei ze weer. 'Ik zal Elizabeth roepen.'
Ze liep naar de trap en riep naar boven, en haar stem weergalmde door het hele huis. Even later hoorden ze een deur open- en dichtgaan en verscheen Elizabeth boven aan de trap.
'Hallo,' zei Elizabeth. 'Ik heb jullie niet thuis horen komen. Ik zat te lezen.'
'Heb je de telefoon niet horen rinkelen?' vroeg Rose verbaasd.
'Jawel, maar toen hij na twee keer ophield dacht ik dat mevrouw Goodrich hem had opgenomen. Is het voor mij?'
'Nee,' zei Rose, 'Het is mevrouw Stevens. Is Jeff hier?'
'Jeff?' zei Elizabeth. 'Die is al uren geleden weggegaan.'
Het vreselijke voorgevoel leek Rose te overspoelen.
'Hij is hier wel geweest?'
Elizabeth knikte. 'O ja. Hij kwam vlak nadat jullie zijn weggegaan. Hij zei dat hij naar de grot wou gaan zoeken.'
'De grot?' Rose fronste haar voorhoofd.
'Je weet best wat ik bedoel. De grot uit de legende. Hij beweerde dat er geen grot bestaat en was van plan om vanmiddag op zoek te gaan. Hij vroeg me of ik meeging, maar ik zei dat het veel te gevaarlijk was. Bovendien regende het.'
Jack, die het gesprek tussen Rose en Elizabeth gevolgd had, nam de hoorn weer op.
'Barbara?' zei hij. 'Hij is hier blijkbaar wel geweest, maar dat was veel eerder op de middag. Elizabeth weet niet waar hij is heengegaan, maar hij beweerde dat hij van plan was om naar de grot te gaan zoeken.'
'De grot?' vroeg Barbara. 'Bedoel je de grot op de dijk van de Point?'
'Ja,' zei Jack. 'Alleen is het de vraag of die grot echt bestaat. Hij komt voor in een oude familielegende, en niemand heeft hem ooit kunnen vinden.'
'Het is gevaarlijk op de dijk, is het niet?' Door haar ongerustheid klonk Barbara's stem ineens een stuk scherper.
Jack besloot om haar de waarheid te vertellen. 'Ja, dat is het zeker. Dat is een van de redenen waarom we de legende nog steeds in stand houden. Het verhaal is nuttig om de kinderen bij een gevaarlijke plaats vandaan te houden.'
'Ik weet het. Rose heeft het ons vlak nadat we hier introkken verteld. We hebben tegen Jeff gezegd dat hij er weg moet blijven.'
'Dan heeft hij dat vast en zeker gedaan,' zei Jack geruststellend. 'Misschien is hij gewoon een eind aan het wandelen en heeft hij de tijd vergeten.'
'Dat lijkt me niet,' zei Barbara, en haar stem begon steeds bezorgder te klinken. 'Hij kent de streek niet, en bovendien verliest hij zelden de tijd uit het oog.'
'Maar hij is een tiener,' zei Jack. 'En het enige waar je bij tieners op kunt rekenen is dat je niet op ze kunt rekenen.'
'Misschien heb je gelijk,' zei Barbara weifelend. 'Nou, ja, het lijkt me geen zin hebben om me nu al zorgen te gaan maken. Maar als hij om zes uur nog niet thuis is weet ik niet wat ik moet beginnen.'
'Het spijt me dat ik je niet kan helpen. Als hij hier op komt dagen bellen we je wel.' Ze zeiden gedag en Jack legde de hoorn neer. Hij wendde zich tot Rose, en de bezorgdheid die niet in zijn stem had doorgeklonken stond nu wel op zijn gezicht te lezen.
'Precies als bij die anderen, hè?' zei hij.
Rose knikte zwijgend. Het leek veel te veel op de andere verdwijningen. En toen herinnerde ze zich Sarah. Sarah had niet achter haar zusje gestaan toen die boven aan de trap was verschenen. Ze keek naar boven en zag dat Elizabeth er nog steeds stond te wachten op wat mevrouw Stevens had gezegd.
'Waar is Sarah?' vroeg Rose, die met moeite haar stem terugvond.
'Sarah?' Elizabeth herhaalde de naam. 'In haar kamer, denk ik. Of in de speelkamer.' Ze stond even te luisteren. 'Wacht maar,' zei ze. 'Ik ga wel even kijken.'
Ze hoorden haar voetstappen op de gang terwijl ze eerst naar Sarah's kamer en vervolgens naar de speelkamer liep. Toen ze haar op de terugweg niet zachtjes met haar zusje hoorden praten wisten ze dat ze haar niet gevonden had. Elizabeth verscheen opnieuw boven aan de trap en kwam naar beneden.
'Ze is niet boven,' zei ze. 'Waarschijnlijk is ze bij mevrouw Goodrich.'
Ze begonnen op de benedenverdieping te zoeken, maar Rose wist al dat ze Sarah niet zouden vinden. Dat was ook de reden waarom ze haar man en dochter niet hielp. Ze ging naar haar kleine kantoortje en viel in haar bureaustoel neer. Om de een of andere reden vond ze hier een soort veiligheid, en ineens wist ze zeker dat ze die wel eens hard nodig zou kunnen hebben.
'Ze is ook niet beneden,' zei Jack, en hij deed zijn uiterste best om zijn
stem kalm te laten klinken. 'Mevrouw Goodrich dacht dat ze boven was.'
'Ze moet toch ergens zijn,' zei Rose wanhopig. 'Ga nog maar eens boven kijken. Misschien is ze in onze kamer, of in de logeerkamer. Of op zolder. Kijk ook maar op zolder.'
Maar ze wist dat het zinloos was. Sarah was niet in het huis. Rose zat op haar bureaustoel en hoorde hoe Elizabeth en Jack systematisch het huis afzochten. Er viel een stilte toen ze op de zolder waren, maar even later hoorde ze ze weer op de eerste verdieping, en uiteindelijk hoorde ze hen de trap afkomen. Ze kwamen haar kantoortje binnen en Jack schudde zijn hoofd. 'Nergens te vinden,' zei hij. 'Ze is weg.'
'Dat gevoel had ik al toen ze niet op haar kamer was,' zei Rose. Ze keken elkaar met een wanhopige blik aan. Wat moesten ze nu?
'De stal,' zei Elizabeth ineens. 'Misschien is ze in de stal.' Zonder op antwoord van haar ouders te wachten liep ze de kamer uit, en ze hoorden haar de voordeur opendoen. En toen hoorden ze Elizabeth gillen.
Het was niet het soort gil dat ze van Sarah gewend waren, het gefrustreerde gegil van een kind dat op geen enkele andere manier met de buitenwereld kan communiceren. Elizabeth gilde van afgrijzen. Even leek het of Rose en Jack aan de grond genageld waren; het volgende moment vlogen ze naar de voordeur. Elizabeth stond op de veranda en staarde verwilderd over het veld. Ze volgden haar blik en Rose voelde een gil in haar eigen keel opwellen. Ze moest haar hand voor haar mond slaan om hem tegen te houden.
Uit het bos was een kleine gestalte te voorschijn gekomen die nu over het veld op weg naar huis was. Het was Sarah, en zelfs van hieraf konden ze zien dat ze drijfnat was en onder de modder zat. En er was nog iets anders. Iets dat haar gezicht en armen bedekte, en dat haar kleren zo rood kleurde dat ze zeker wisten dat het geen modder kon zijn.
Het was bloed. Sarah zat van top tot teen onder het bloed.
'Jezus Christus,' mompelde Jack, en zijn verstand was bijna niet in staat om te bevatten wat zijn ogen zagen. En toen herinnerde hij zich ineens dat Elizabeth ook naar die spookachtige verschijning die langzaam op hen afkwam stond te kijken. Hij greep zijn dochter bij haar arm en trok haar naar binnen.
Elizabeth leek versuft te zijn, en ze stribbelde niet tegen toen Jack haar naar de kamer bracht.
'Je blijft hier,' zei hij. 'En je gaat niet naar beneden, voor ik je kom halen.' Hij keek haar onderzoekend aan en zag dat ze bleek was en dat ze beefde. 'Is alles goed met je?'
Ze knikte en haar mond begon te bewegen. 'Wat is er met haar, papa?' vroeg ze met een klein stemmetje. 'Is ze gewond?'
'Ik weet het niet,' zei Jack. 'Maar het komt allemaal wel in orde. Wacht hier maar rustig af, dan zul je zien dat alles weer goed komt' Elizabeth staarde haar vader aan, en ineens leek ze jaren jonger. Hij nam haar in zijn armen en ze begon zachtjes te snikken.
'Het komt wel goed, liefje,' fluisterde Jack. 'Ik zal voor haar zorgen.' Hij wiegde haar zachtjes heen en weer tot ze kalmeerde, en toen legde hij haar op haar bed. 'Probeer er niet aan te denken,' zei hij. 'Ik moet nu naar beneden om haar te helpen, maar ik kom gauw terug. Probeer er niet aan te denken,' zei hij nog eens, maar hij wist dat ze datgene wat ze gezien had haar hele leven niet meer zou kunnen vergeten.
Rose stond nog steeds met haar hand voor haar mond op de veranda, en de tranen stroomden haar over de wangen. Sarah liep nog steeds op het veld en kwam langzaam dichter naar het huis toe, en het voorwerp dat ze bij zich had sleepte achter haar aan door de modder. Het werd kouder, en de regen was nu vermengd met sneeuw.
Er ontsnapten zachte kreetjes aan haar keel toen het tot Rose begon door te dringen wat ze zag. Het voorwerp dat Sarah bij zich had was nu duidelijk zichtbaar, en toen Jack besefte wat het was moest hij zijn uiterste best doen om niet over zijn nek te gaan.
Het was een kinderarm die bij de schouder afgehouwen was. Er zaten aan alle kanten sneden in en het bloed stroomde traag naar beneden, en bij de afgehouwen stomp die Sarah door de modder trok drupte het op de grond.
Sarah leek niets te merken van de regen en de sneeuw, evenmin als van de kou. Ze ploeterde langzaam verder en hield haar lege ogen op haar ouders gericht die op de veranda op haar stonden te wachten. Jack wilde naar haar toerennen om haar naar huis te dragen, maar hij merkte dat hij dat niet kon. Hulpeloos bleef hij naast zijn vrouw staan wachten terwijl hun dochter op hen afkwam.
En toen was ze thuis. Onder aan de veranda bleef ze staan en staarde hen met haar grote ogen wezenloos aan. Toen nam ze de afgehouwen arm in haar handen en hief die naar hen op, alsof ze een cadeau voor hen had meegebracht
De hysterie die ze zo lang had teruggedrongen overspoelde Rose. Haar mond vloog open en ze gilde. Ze bleef gillen, en de bomen in het bos leken te trillen onder de hartverscheurende kreten die uit de gekwelde ziel van de vrouw naar boven kwamen. Ze zag niets anders meer dan de arm, die bloederige arm, tegen een achtergrond die heel snel vervaagde. Ze had het gevoel dat hij steeds groter werd, en toen werd alles verder zwart en zag ze alleen nog die bloederige homp vlees. Haar hysterische gegil zwol nog verder aan.
Bij Elizabeths eerste gil was mevrouw Goodrich wakker geschrokken. Ze had versuft naar haar televisietoestel zitten staren en zich afgevraagd of daar misschien het geluid vandaan was gekomen dat haar had wakker gemaakt. Maar toen begon Rose te gillen en besefte ze dat het niet de televisie was geweest. Ze kwam overeind en zette met stramme ledematen koers naar de voorkant van het huis.
De gefolterde kreten werden harder naarmate ze dichter bij de voordeur kwam, maar pas toen ze de veranda opliep zag ze wat de oorzaak was. Ze sperde haar ogen wijd open toen ze het met bloed en modder bedekte kind zag staan. Ze slikte haar misselijkheid weg en wierp een blik op Rose. Ze besefte meteen dat de moeder, en niet het kind, als eerste hulp nodig had.
'Zorg voor mevrouw Rose,' beet ze Jack toe. Ze deed een paar passen naar voren, slikte diep en begon Sarah's vingers los te maken, die de verminkte arm bij de pols omklemd hielden. Daarna pakte ze met haar ene hand Sarah en met haar andere de griezelige arm beet en liep het huis weer in. Ze nam Sarah mee naar de keuken en zette haar voor de gootsteen neer. Toen wikkelde ze de arm in een handdoek en legde hem weg. Vervolgens kleedde ze Sarah uit, veegde haar een beetje schoon en wikkelde haar in een oude deken die ze uit haar eigen kamer haalde. Daarna liep ze naar de telefoon, draaide het nummer van het politiebureau en vroeg naar Ray Norton.
'Ray,' zei ze. 'Met mevrouw Goodrich van de Congers. Kom hier zo snel mogelijk heen. Er is iets ergs gebeurd. En breng een dokter mee. Die van White Oaks, als je hem te pakken kunt krijgen. Hij kent ons.'
Ray wilde een paar vragen stellen, maar de oude huishoudster kapte hem meteen af.
'Kom eerst hierheen,' zei ze. 'Ik heb voorlopig nog genoeg te doen.' Ze hing op en ging weer naar Sarah. Het kind zat gedwee op een stoel en stribbelde niet tegen toen mevrouw Goodrich haar meenam naar de badkamer.
Mevrouw Goodrichs woorden hadden Jack weer tot zichzelf gebracht. Hij pakte Rose beet en rammelde haar door elkaar.
'Het komt wel goed,' zei hij. 'Mevrouw Goodrich zorgt voor haar.' Toen Rose bleef gillen pakte hij haar nog harder aan en schreeuwde: 'Het komt wel goed!' Ineens hield ze op. Ze staarde hem met grote ogen en open mond aan.
'Kom mee,' zei hij. Hij nam haar mee naar binnen en bracht haar naar de studeerkamer. Daar schonk hij twee grote glazen cognac in en gaf er een aan Rose. 'Opdrinken,' beval hij. 'Je hebt het nodig.'
Zonder iets te zeggen nam ze het glas van hem aan en dronk het in één teug half leeg. Toen zonk ze trillend op de bank neer.
'Wat moeten ze doen?' fluisterde ze. 'O God, Jack, wat moeten we doen?'
'We moeten dokter Belter bellen,' zei Jack zacht, 'Ik bel dokter Belter. En Ray Norton.' Maar geen van beiden maakten aanstalten om naar de telefoon te gaan. Ze bleven elkaar verdoofd aan zitten kijken en probeerden te verwerken wat ze gezien hadden. Ze zaten nog steeds in de studeerkamer toen Ray Norton kwam.
Hij stond op het punt om naar huis te gaan toen het telefoontje kwam. En hij had meteen geweten dat er iets aan de hand was. Iets ergs. In al die jaren dat hij haar kende had mevrouw Goodrich nog nooit van de telefoon gebruik gemaakt. Hij had naar White Oaks School gebeld en tegen dokter Belter gezegd dat hij naar de Congers moest gaan. Daarna was hij in zijn auto gestapt en in vliegende vaart de Point Road afgereden, en voor het eerst sinds hij hem had laten installeren had hij de sirene aangezet.
De voordeur stond open en hij nam niet de moeite om aan te bellen. Hij ging naar binnen en deed de deur achter zich dicht. Van boven klonk het geluid van stromend water, maar verder was het doodstil. Hij wilde eerst naar boven gaan, maar bedacht zich en liep door de lange gang naar de studeerkamer. Hij deed de deur open en zag Jack en Rose Conger met bleke gezichten bij de haard zitten. Ze bewogen zich geen van beiden toen hij binnenkwam.
'Mevrouw Goodrich heeft me gebeld,' zei hij zacht 'Ze zei dat er iets gebeurd was.'
'Ja,' zei Jack met doffe stem. 'Alleen weten we niet wat' Hij zweeg weer en Ray Norton kwam wat dichter naar hen toe.
'Is alles goed met jullie?' zei hij. 'Wat is er gebeurd?'
'Je kunt beter dokter Belter van White Oaks School opbellen,' zei Jack. 'Ik was van plan om het zelf te doen, maar...' Zijn stem stierf weg.
'Dat is al gebeurd,' zei Norton. 'Mevrouw Goodrich zei dat ik hem moest bellen. Hij is onderweg.' Hij zweeg en vroeg zich af of het misschien niet beter was om op de dokter te wachten voor hij Jack en Rose ondervroeg. Wat er ook gebeurd was, het scheen nu voorbij te zijn. De Congers waren duidelijk geschokt, maar hij had niet het gevoel dat hij meteen moest handelen. Het was alsof er iets verschrikkelijks over hen heen was gekomen dat hen verdoofd had achtergelaten. Hij besloot te wachten. Hij merkte op dat ze allebei een leeg glas in hun hand hielden en hoewel hij wist dat hij het eigenlijk niet moest doen vulde hij ze weer.
'Ik heb het gevoel dat jullie het nodig hebben,' zei hij zacht. Hij ging zitten en samen wachtten ze op de komst van dokter Belter. Het geluid van stromend water hield op en het werd stil in het huis. Toen begon Rose heel zacht te huilen.
Het duurde bijna een half uur voor ze de deurbel hoorden, en Ray Norton stond op om open te doen. Daarna hoorden ze de zware voetstappen van mevrouw Goodrich op de trap en het geluid van stemmen. Even later ging de deur van de studeerkamer open en liet de huishoudster dokter Belter binnen. Zonder af te wachten of het haar gevraagd werd kwam mevrouw Goodrich zelf ook naar binnen en deed de deur achter zich dicht.
'Ik heb haar in bed gestopt' zei ze. 'Ze slaapt En ik heb even bij juffrouw Elizabeth gekeken. Ze is een beetje bang, maar verder is het goed met haar.'
Dokter Belter keek verbaasd van Jack naar Rose.
'Wat is er gebeurd?' zei hij, en toen ze geen antwoord gaven richtte hij zich tot de huishoudster en vroeg weer: 'Wat is er gebeurd?'
'Tja,' zei mevrouw Goodrich nogal kortaf. 'Het is geen prettig verhaal, en ik weet ook totaal niet wat het allemaal voorstelt. Ik zat in mijn kamer naar de televisie te kijken toen ik ineens een vreselijke herrie hoorde. Dat was mevrouw Rose die stond te gillen. Natuurlijk wist ik pas dat zij het was toen ik op de veranda kwam, en daarna heb ik niet meer op haar gelet. Juffrouw Sarah was daar. Ze stond in de regen en zat van boven tot onder vol met modder en bloed. En ze had iets in haar hand.'
'Wat was dat?' vroeg de dokter toen de oude vrouw zweeg. Mevrouw
Goodrich wierp een snelle blik op Rose. 'Wat had ze in haar hand?' drong de dokter aan.
'Een... een arm,' zei mevrouw Goodrich. 'Hij ligt in de keuken. Daar heb ik hem neergelegd voor ik juffrouw Sarah in bad stopte.'
'O, Jezus,' fluisterde Ray Norton. Hij keek hulpeloos naar de dokter en had er geen flauw idee van wat hij doen moest. Dokter Belter besefte dat hij voorlopig de leiding op zich moest nemen.
'U kunt beter even meegaan,' zei hij tegen de politieman. 'Ik denk niet dat het echt iets uitmaakt, maar misschien is het wel het beste als we even gaan kijken.'
De twee mannen liepen naar de keuken en wikkelden de bebloede handdoek los. Ray Nortons maag protesteerde hevig toen het afschuwelijke ding te voorschijn kwam.
'Een kind,' zei dokter Belter, 'Het is de rechterarm van een kind.'
Norton knikte. 'Hoe oud?'
Dokter Belter haalde zijn schouders op. 'Dat is moeilijk te zeggen, maar ik schat een jaar of acht, negen.'
'Net zo oud als Jimmy Tyler,' zei Ray Norton zacht 'En het bloed is nog niet gestold.'
'Het kan niet lang geleden gebeurd zijn,' zei de dokter. 'Vanmiddag, denk ik.'
Ze pakten de arm weer in en gingen opnieuw naar de studeerkamer. Ray Norton keek de Congers aan en het was duidelijk dat hij zich slecht op zijn gemak voelde.
'Ik weet dat dit heel moeilijk voor jullie is,' zei hij verontschuldigend, 'maar ik moet jullie een paar vragen stellen.'
'Ik begrijp het,' zei Jack dof. 'Is het goed als dokter Belter Rose mee naar boven neemt? Ze moet rusten. En ik heb precies hetzelfde gezien als zij.'
'Natuurlijk,' antwoordde Norton, en hij gebaarde de dokter dat hij Rose mee moest nemen. Toen ze weg waren ging hij tegenover Jack zitten.
'Wat is er gebeurd, Jack. Doe maar rustig aan. Ik weet dat je een verschrikkelijke ervaring hebt gehad, maar ik moet weten wat er gebeurd is.'
'Ik weet niet wat er gebeurd is. We kwamen terug van White Oaks en Sarah was niet thuis. We hebben het hele huis afgezocht, en toen zei Elizabeth dat ze misschien in de stal was. Ze zou gaan kijken, en toen ze op de veranda was begon ze te gillen. Rose en ik gingen kijken wat er aan de hand was, en toen... toen zagen we haar.' Hij rilde even toen hij aan dat afschuwelijke tafereel dacht. 'Ze zat onder het bloed; en ze sleepte dat... dat ding met zich mee. God, Ray, het was gruwelijk.'
'En ze kwam uit het bos?'
'Ja.'
'Ik besef dat het niet prettig voor je is, maar ik moet het bos laten doorzoeken. Als Sarah dat ding in het bos heeft gevonden is er een kans dat we ook de rest van de...' Hij brak zijn zin af omdat hij niet wilde zeggen wat hij dacht.
'Mijn God,' fluisterde Jack ineens. 'Dat was me helemaal ontschoten.'
Norton keek hem verwonderd aan.
'Jeff Stevens,' vervolgde Jack zacht, terwijl hij de politieman hulpeloos aankeek. 'Hij is ook zoek.'
Norton staarde Jack met een ongelovige blik in zijn ogen aan. 'Jeff Stevens?' Hij herhaalde de naam alsof hij hem nog nooit eerder had gehoord. 'Dat joch dat in het huis van de Barnes is komen wonen?'
Jack knikte zwijgend.
'Verdomme,' mompelde Norton binnensmonds. 'Weet je het zeker?'
'Het is hetzelfde verhaal,' zei Jack hulpeloos. 'Hij is hier in de buurt geweest en daarna niet thuisgekomen. Net als die anderen.'
Norton kwam overeind. 'Ik ga zijn ouders bellen. Misschien wil zijn vader mee helpen zoeken.'
'Dat denk ik wel,' zei Jack. 'We moeten er toch achter zien te komen wat er aan de hand is?' Hij zweeg even en zei toen: 'Ik ga ook mee, Ray. Het minste dat ik kan doen is helpen met zoeken.'
Norton schudde zijn hoofd. 'Nee,' zei hij. 'Jij hebt al genoeg doorgemaakt.'
Hij liep naar de telefoon en voerde een serie gesprekken. Toen hij klaar was waren Barbara en Carl Stevens al onderweg en was er een ploeg samengesteld die het bos zou gaan doorzoeken. Hij wierp een blik uit het raam. Het was gaan sneeuwen, en het weer leek met de minuut te verslechteren.
Terwijl hij stond te kijken verdween het bos langzaam in de sneeuwstorm.
Ze doorzochten het bos, eerst in het schemerlicht van de vallende avond, en later met behulp van lantaarns, maar ze vonden niets. De eventuele aanwijzingen die er waren lagen onder de sneeuw. Na vier uur gaven ze het op. De ploeg keerde terug naar het huis op Conger's Point, maar al spoedig begonnen de mannen naar de stad terug te keren. Op de Point viel er niets meer te doen. En in de stad, waar geen Congers waren die mee konden luisteren, konden de bewoners van Port Arbello met elkaar praten.
De enigen die in het huis op Conger's Point achterbleven waren Ray Norton en dokter Belter. Ze zaten bij Jack Conger in de studeerkamer en voerden met zijn drieën een gesprek. Het ging er niet meer om óf er iets met Sarah moest gebeuren, maar wat er moest gebeuren. Jack Conger was moe. Hij was verschrikkelijk moe en voelde zich eenzaam. Hij bleef alleen maar bij de dokter en de politieman zitten omdat ze het over zijn dochter hadden, over zijn gezin. Maar het kon hem niet meer schelen wat er besloten werd. Hij zou doen wat ze hem opdroegen. Hij schonk zijn glas nog eens vol en ging bij het haardvuur zitten. Hij benijdde Rose, die een slaapmiddel had gekregen en in bed lag.
Dokter Belter was net klaar met een lang verhaal waarin hij Sarah's ziekte tot in de details had uitgelegd. Ray Norton stak zijn pijp op, iets dat hij zelden deed, en leunde achterover.
'Ik heb geen idee wat ik doen moet,' zei hij uiteindelijk. 'Ik moet de mensen toch iets vertellen.'
Dokter Belter glimlachte wrang. 'U verzint maar iets. Ik neem aan dat u van mij zou willen horen wat u moet zeggen, maar ik weet het niet. Ik wilde dat er aanwijzingen waren gevonden tijdens de zoekactie, maar dat is nu eenmaal niet zo, en daar valt niets aan te veranderen.'
Norton knikte instemmend. 'Ik wil u een vraag stellen. Bestaat er een mogelijkheid, hoe klein dan ook, dat Sarah die kinderen heeft vermoord?'
'Dat kan ik niet zeggen,' zei dokter Belter aarzelend. Hij hield er niet van om dingen in te delen in mogelijk en onmogelijk. Hij had zoveel dingen meegemaakt dat hij geneigd was om te denken dat bijna alles mogelijk was. Hij zag dat de politieman geen genoegen wilde nemen met dit antwoord, en besloot om zijn woorden zorgvuldig te kiezen.
'Laat ik het zo stellen. Het is best mogelijk dat Sarah die drie kinderen vermoord heeft. Dat zeg ik niet omdat ik denk dat ze het gedaan heeft, maar omdat er op het ogenblik geen alternatief voorhanden is. Als ik u was zou ik blijven zoeken. Als de sneeuw de hele winter blijft liggen zou ik in het voorjaar verder gaan. Ergens in de buurt moet de rest van dat lichaam liggen, en misschien ook nog wel twee andere lijken. En ik vind zeker niet dat u Sarah kunt arresteren vanwege die ene arm. Ik geef toe dat er iets verschrikkelijks gebeurd is. En ik geef toe dat alles erop wijst dat ze er iets mee te maken heeft. Maar ik geef u ook op een briefje dat u geen stap verder zult komen als u probeert te bewijzen dat Sarah verantwoordelijk is voor de dood van één kind en de verdwijning van de twee andere. Iedere willekeurige psychiater vertelt u hetzelfde als ik. Sarah is niet verantwoordelijk voor wat ze doet. Ze is bijna ongeneeslijk schizofreen. Ik zeg bijna, want er bestaat altijd nog de kans dat ze eruit komt. Maar zelfs als dat gebeurt is de kans klein dat ze u iets kan vertellen. Ze herinnert zich waarschijnlijk helemaal niets. Als ik u was zou ik de zaak open houden.'
'En Sarah dan?' vroeg Ray Norton ongemakkelijk. 'Wat gebeurt er met haar?'
'Ik geloof niet dat we het lang over Sarah's toekomst hoeven te hebben. Ik ben ervan overtuigd dat de Congers er na de laatste paar dagen mee in zullen stemmen dat ze naar een inrichting gaat. Dat is zowel voor haar als voor hen het beste. Zo kan het niet langer.' Hij keek Jack aan, en die knikte instemmend.
'Wanneer?' vroeg hij.
Dokter Belter dacht even na. 'Vanavond lijkt me het beste. Ik zie geen reden om uw vrouw de pijn van het afscheid aan te doen. Het is niet gemakkelijk om je kind voor de laatste keer je huis uit te zien gaan. Ik neem haar vannacht mee naar White Oaks, en dan kunnen we morgen bekijken wat de beste inrichting voor haar is.'
Jack knikte zonder iets te zeggen. Hij vroeg zich af waarom hij helemaal niets voelde.
'Het spijt me zo,' zei Ray Norton. Ze waren de gang ingelopen en Ray stond ongemakkelijk bij de voordeur. Het liefste wilde hij zo snel mogelijk naar huis. 'Als er nog iets is dat ik kan doen...' Hij maakte zijn zin niet af omdat Jack zijn hoofd schudde.
'Bedankt, Ray,' zei hij. 'Ik weet niet wat er is, maar ik voel me totaal verdoofd.'
Jack liep de trap op om een koffer voor Sarah te pakken, en Ray Norton legde zijn hand op de deurknop.
'Wilt u nog even wachten,' zei dokter Belter zacht.
Ray Norton liet zijn hand zakken, maar hij keek de psychiater niet aan. Hij had het laatste uur een heleboel dingen gehoord die hij liever niet had willen weten, en hij wist niet wat hij daarmee aan moest. Hij wist nu heel zeker dat het niet goed was om te veel van je vrienden af te weten, en hij had sterk het gevoel dat er nog meer ging komen. Hij kreeg gelijk. Dokter Belter nam hem mee terug naar de studeerkamer en vertelde hem snel wat er een jaar geleden tussen Jack en Sarah was voorgevallen.
Toen de dokter was uitgepraat staarde Ray hem aan, en hij was niet in staat om de vijandigheid die hij voor deze man voelde te verbergen.
'Waarom vertelt u me dit allemaal?' vroeg hij. 'Het lijkt me in ieder geval onethisch, en misschien is het zelfs wel onwettig.'
Dokter Belter staarde in het vuur aan zijn voeten. Hij wist heel goed dat Norton gelijk had. Wat hij gedaan had was zowel onethisch als onwettig, maar hij had er lang over nagedacht voor hij het besluit had genomen om het hem toch te vertellen. En nu kon hij niet meer terug.
'U heeft natuurlijk gelijk,' zei hij. 'En geloof me, als ik er niet van overtuigd was dat dit nodig was, had ik het niet gedaan.'
'Ik zie niet in wat u ermee bereikt,' zei Norton.
'U bedoelt dat u het niet wilt zien.' Het klonk nauwelijks als een verwijt. 'Wat ik beweer,' zei hij, en zijn stem klonk ineens een stuk scherper, 'en ik krijg het idee dat ik het u woordelijk moet vertellen, is dat Jack Conger best eens iets met deze geschiedenis te maken zou kunnen hebben.'
'Ik zie niet in hoe,' merkte Norton op. 'U heeft me zelf verteld dat hij minstens bij een, en misschien zelfs bij twee verdwijningen bij u in uw kantoor zat.'
'Dat is niet helemaal waar. We weten niet precies wanneer de kinderen zijn verdwenen. We weten alleen wanneer ze voor het laatst gezien zijn. En dat was toevallig iedere keer in de nabijheid van het huis van de Congers. We weten ook niet op welk tijdstip ze... datgene overkomen is waarvoor we vrezen, nietwaar?'
Dit gaf Norton met tegenzin toe. 'Maar wat stelt u zich voor? Dat ik Jack Conger arresteer voor de moord op drie kinderen? Ik neem aan dat we uw dossier kunnen krijgen om aan te tonen dat hij eerder gewelddadig is geweest, maar wat bereiken we daarmee? Zonder lichamen zijn we nergens. Bovendien wordt u als getuige opgeroepen om hem een alibi te verschaffen. Nee, een zaak tegen hem heeft geen enkele kans.'
'En bovendien gelooft u niet dat hij er iets mee te maken heeft,' voegde de dokter eraan toe.
'Dat klopt,' zei Ray kortaf.
Dokter Belter leunde achterover en vouwde zijn handen over zijn buik. 'Wat wilt u dan doen?'
'Niets,' zei Norton. 'In het voorjaar laat ik het bos nog eens doorzoeken, en ik ga op zoek naar die grot. Voor de rest wil ik afwachten of er nog iets gebeurt. Of er nog meer kinderen verdwijnen. Maar volgens mij is het nu voorbij.'
'Denkt u echt dat Sarah het allemaal gedaan heeft?' vroeg de psychiater ongelovig.
Norton knikte. 'Ik ben geen psychiater, maar ik durf er mijn geld onder te verwedden dat ze het gedaan heeft En daar blijf ik bij zolang ik geen aanwijzingen in een andere richting krijg. Het gaat in de stad al als een lopend vuurtje rond dat Sarah Conger krankzinnig is geworden, en dat ze naar een inrichting gaat En in een stad als Port Arbello is zoiets heel belangrijk. De stad zal kalmeren, en als bekend wordt dat Sarah inderdaad is opgenomen wordt het waarschijnlijk weer helemaal rustig en kan het leven weer zijn normale gang gaan. Ik ben niet van plan om de boel weer op te zwepen, en ik zou het afschuwelijk vinden als de hele stad zou weten wat Jack Conger een jaar geleden is overkomen. Ik neem aan dat ik erop kan rekenen dat u verder niemand hierover inlicht?'
'Dat spreekt vanzelf,' zei Belter stroef. 'Maar kunt u niet met Jack Conger praten? En dan bedoel ik niet dat u hem moet ondervragen, maar doodgewoon dat u als vriend met hem praat.'
'Waarom?' vroeg Norton.
Dokter Belter glimlachte flauwtjes. 'Om hem te prikkelen. Misschien heeft u gelijk en heeft hij niets met deze zaak te maken. Maar het kan net zo goed wel zo zijn. Hoe het ook zij, en nu spreek ik als psychiater, het is volkomen duidelijk dat hij emotioneel op zijn laatste benen loopt. En als u hem laat merken dat u dat beseft wordt hij misschien zenuwachtig. Zenuwachtig genoeg om hulp te zoeken voor het te laat is.'
'Ik zal erover nadenken,' zei Norton vaag. 'Ik hoop dat u me nu wilt excuseren, maar ik heb nog een hoop te doen.' Hij stond op en de twee mannen schudden elkaar koel de hand. Toen de politieman was weggegaan bleef dokter Belter nog even zitten nadenken over de twee dossiers in zijn kantoor en de uitdrukking op het gezicht van Norton toen hij wegging. Hij wist zeker dat Norton die dossiers nooit zou komen ophalen. En hijzelf zou de zaak ook laten rusten. Morgen zou hij Jack Congers dossier afsluiten en opbergen in de kast waarin hij de papieren bewaarde van mensen die hij nooit meer terugzag.
Vermoeid draaide hij zich om en liep de trap op om Jack te helpen, die bijna klaar was met het inpakken van Sarah's koffer. Hij zag eruit alsof hij gehuild had.
'Ik geef haar wel iets waardoor ze niet wakker wordt' zei dokter Belter. 'Als u wilt kunt u morgen naar de school komen. Dat maakt de zaak voor uw vrouw wat makkelijker, en misschien is het voor Sarah ook beter. Hoewel ik ten sterkste betwijfel of ze beseft wat er met haar gebeurt. Alleen ben ik bang dat ze voorlopig eerst een terugslag zal krijgen.' Hij zag de uitdrukking op Jacks gezicht en glimlachte. 'U moet niet vergeten dat we niet weten wat er in iemand als Sarah omgaat,' voegde hij eraan toe. 'Ik krijg vaak de indruk dat de schizofrenie van een kind erger is voor de familie dan voor het kind zelf. Over het algemeen is een geesteszieke niet echt ongelukkig. Sarah redt zich wel. Misschien niet volgens de normen die u en ik aanleggen, maar ze leeft in een wereld die ze op een bepaalde manier toch zelf gekozen heeft. We kunnen haar alleen maar het allerbeste toewensen.'
'Maar wat gaat er met haar gebeuren?' vroeg Jack verward. Hij nam zijn kind in zijn armen en begon haar de trap af te dragen. Hij wist dat dit de laatste keer zou zijn.
Dokter Belter wachtte tot ze bij de voordeur waren voor hij Jack antwoord gaf.
'Dat valt moeilijk te zeggen,' mompelde hij toen. 'De tijd zal het leren. Het enige dat ik u kan aanraden is dat u door gaat met uw eigen leven. U kunt echt niets voor Sarah doen.' Toen hij de pijn in Jacks ogen zag kreeg hij medelijden. 'Ik zei niet dat u haar moet vergeten. U moet natuurlijk van haar blijven houden. Maar het wordt tijd dat u ophoudt met uw leven in dienst van het hare te stellen. U en uw vrouw en Elizabeth vormen nog steeds een gezin.'
Jack vroeg zich af in hoeverre dat ooit weer het geval zou zijn.
'Als ik u ergens mee kan helpen moet u het me laten weten,' ging Belter verder. 'Dit betekent niet het einde van de wereld. Het is gewoon een erg beroerd jaar geweest. Voor u en voor de rest van Port Arbello. Maar het is nu voorbij.' Hij stak zijn armen uit om het slapende kind van Jack over te nemen.
Jack keek nogmaals naar het gezichtje van zijn dochter en gaf haar een tedere kus.
'Ik hou van je,' fluisterde hij. 'Ik heb altijd van je gehouden. Het spijt me zo, kleine schat. Het spijt me zo.'
Hij legde zijn kind in de armen van de dokter en Sarah Conger verliet het huis op Conger's Point. Terwijl hij de auto nakeek die zijn kind van haar huis wegvoerde vroeg Jack Conger zich af of het nu inderdaad allemaal voorbij zou zijn. Hij hoopte het vurig.
Hij stond alleen in de sneeuwstorm naar de verdwijnende achterlichten te kijken. Bij wijze van laatste groet hief hij zijn hand op.
'Sarah,' fluisterde hij. En toen nog eens: 'Sarah ...'
Er ging een week voorbij, en toen nog een. Port Arbello begon tot het normale leven terug te keren, hoewel het toch net even iets anders was dan vroeger. De meeste kinderen gingen weer lopend naar school, maar er waren er een paar die nog steeds gehaald en gebracht werden. 'Wat eens gebeurd is kan weer gebeuren,' zeiden sommige ouders.
Drie dagen nadat Sarah uit het bos was gekomen boden Carl en Barbara Stevens hun huis te koop aan. Rose Conger was verbaasd toen ze merkte dat ze haar daarmee wilden belasten, en besloot te weigeren. Ze gaf als verklaring dat ze een poosje vrij nam om bij te komen van alle gebeurtenissen, maar dat was slechts de halve waarheid. De andere helft was dat ze Barbara Stevens niet meer onder ogen wilde komen.
Marilyn Burton deed nog steeds iedere dag haar winkel open, en het viel de mensen op dat ze de gewoonte ontwikkelde om in zichzelf te praten. In het begin deden de vrouwen van Port Arbello hun best om zo vaak mogelijk bij haar binnen te wippen, maar dat leek niets uit te halen. Na een poosje hielden ze daarmee op, en niemand wist of Marilyn Burtons gewoonte nu erger werd of niet.
Martin Forager deed zijn best om de zaak steeds opnieuw op te rakelen, maar toen de dagen voorbij gingen zonder dat er iets gebeurde werd er tegen hem gezegd dat hij het moest laten rusten; de meeste mensen wilden het het liefst zo snel mogelijk vergeten. Dat deed hij natuurlijk niet, en het gebeurde vaak dat Martin Forager 's avonds in het café plotseling opstond om met een dronken stem te eisen dat er nu eindelijk eens werd uitgezocht wat zijn dochter was overkomen. Na een poosje lette niemand meer op hem.
De ouders van Jimmy Tyler deden of er niets gebeurd was. Ze lieten zijn kamertje precies zoals het was op de dag van zijn verdwijning en zetten bij het eten altijd zijn bord op tafel. Mevrouw Tyler vertelde overal rond dat ze Jimmy nu ieder moment thuis verwachtte, en dat het wachten haar moeilijk was gevallen. Maar ze zei erbij dat ze vond dat ze zich goed had gehouden, en dat het nu spoedig voorbij zou zijn omdat Jimmy thuiskwam. De mensen van Port Arbello waren aardig tegen haar, maar schudden hun hoofd als ze niet in de buurt was. Ze hadden het gevoel dat er in Port Arbello een nieuwe legende aan het ontstaan was.
De weken na Sarah's vertrek waren moeilijk voor Jack en Rose Conger. Rose kwam het huis bijna niet uit; na twee weken belde ze de Port Arbello Realty Company om ze mee te delen dat ze niet terugkwam. Ze waren niet verbaasd; eigenlijk was het een opluchting voor ze. Ze hadden een diplomatieke manier proberen te bedenken om haar duidelijk te maken dat haar diensten niet langer op prijs gesteld werden, omdat de naam Conger in Port Arbello geen goede klank meer had.
Jack kon niet thuisblijven. De krant moest uitkomen, en dus moest hij proberen om net te doen of er niets gebeurd was. Dat was natuurlijk onmogelijk, en hij verbeeldde zich dat de mensen hem voortdurend vreemd aankeken. Hij sloot zich steeds vaker in zijn kantoor op en praatte met bijna niemand anders dan Sylvia Bannister.
Op de eerste dag dat hij terug was op het kantoor van de Courier was Sylvia Bannister bij hem binnengekomen en had de deur resoluut achter zich dichtgetrokken.
'Is alles goed met je?' had ze zonder verdere inleiding gevraagd.
'Dat ligt eraan wat je onder goed verstaat,' had hij gezegd. 'Maar ik was van plan om gewoon verder te gaan, als je dat soms bedoelt'
'Dat bedoelde ik eigenlijk ook,' had Sylvia gezegd. En toen was ze weer even abrupt weggegaan als ze was binnengekomen.
De Congers hadden Elizabeth verteld dat het uiteindelijk toch nodig was gebleken om Sarah in een inrichting te plaatsen, en ze had het zonder verdere uitleg geaccepteerd. Ze had nooit meer iets gezegd over de dag waarop Sarah uit het bos was gekomen en hoewel ze dat een beetje vreemd vonden, waren ze haar daar dankbaar voor. Zowel Jack als Rose wilde liever niet meer aan die dag herinnerd worden en ze prezen zichzelf gelukkig dat Elizabeth hem blijkbaar ook zo snel mogelijk wilde vergeten.
Begin november, ongeveer een maand nadat Sarah in het Ocean Crest Institute was opgenomen, zaten Jack en Rose Conger in de studeerkamer aan de achterkant van het huis. Jack zat te lezen; Rose probeerde te lezen. Zonder aan te kloppen kwam Elizabeth de kamer binnen en ging naast haar moeder op de bank zitten. Toen Rose van haar boek opkeek om te vragen wat ze wilde zat Elizabeth naar het portret van het meisje te staren. Rose keek ook naar het portret.
'Soms vergeet ik bijna dat jij het niet bent' zei Rose. Elizabeth keek haar moeder geërgerd aan.
'Ik ben het anders niet' zei ze geprikkeld. 'Ik vind helemaal niet dat ze op me lijkt.'
Jack legde zijn boek weg en keek zijn dochter glimlachend aan. 'Dat zou je twee of drie jaar geleden niet gezegd hebben. Je bent nu ouder dan zij was toen dat portret van haar gemaakt werd, maar toen je net zo oud was leek je sprekend op haar.'
'Ik ben heel anders dan zij,' zei Elizabeth kortaf.
'Maar dat bestrijdt niemand, liefje,' zei Rose. 'Het enige dat we ooit beweerd hebben is dat jullie hetzelfde uiterlijk hebben.'
'Ik wil niet op haar lijken,' zei Elizabeth, terwijl haar gezicht rood aanliep. 'Ik vind haar verschrikkelijk en wil niets met haar te maken hebben. Ik won dat jullie dat schilderij weghaalden.'
'Weghalen?' zei Rose verbaasd. 'Waarom zouden we het in vredesnaam weghalen?' Ze keek er nog eens goed naar en probeerde te ontdekken waarom haar dochter er zo'n hekel aan had. Ze kon niets vinden.
'Omdat ik het wil,' zei Elizabeth. 'Ik vind dat het terug moet naar zolder, waar het vandaan komt'
'Ik zie geen enkele reden om het weg te halen,' zei Jack, 'Als ik jou was zou ik er trots op zijn. Er zijn maar weinig meisjes die zo'n portret bezitten.'
'Maar ik ben het niet,' hield Elizabeth aan, terwijl ze steeds kwader werd. Haar ouders keken elkaar nerveus aan.
'Tja,' zei Jack aarzelend. 'Als je dat zo belangrijk vindt...'
'Dat vind ik zeker,' verklaarde Elizabeth. 'Ik wil dat schilderij nooit meer zien. Ik haat het.' Ze zweeg even en wierp een blik op het schilderij, op het meisje dat zoveel op Elizabeth leek en haar glimlachend aankeek.' Ik haat je!' schreeuwde Elizabeth plotseling tegen het schilderij. Toen rende ze de kamer uit, en even later hoorden haar ouders haar roffelende voetstappen op de trap. Ze keken elkaar bezorgd aan.
'Waarom viel ze ineens zo uit?' zei Jack.
Rose dacht even na, en toen ze begon te praten leek het of ze hardop zat te denken.
'Ze is de laatste tijd erg veranderd. Is dat je niet opgevallen? Ze is anders dan vroeger. Het zijn allemaal kleine dingen, maar ze is veranderd. Ze is slordiger. En ze spreekt me regelmatig tegen. Als ik vroeger iets tegen haar zei deed ze dat onmiddellijk, en soms had ze het zelfs al gedaan. Maar de laatste tijd geeft ze me een grote mond, of doet gewoon niet wat ik zeg. En laatst weigerde ze iets voor mevrouw Goodrich te doen. Je had mevrouw Goodrich moeten horen!'
Jack grinnikte. 'Ik weet hoe ze dan reageert. Dertig jaar geleden heb ik ook eens geweigerd om iets voor haar te doen, maar dat was de eerste en tevens de laatste keer.'
'Ik denk dat Elizabeth dat ook niet snel opnieuw zal proberen,' zei Rose met een glimlach. Daarna betrok haar gezicht weer.
'Is het jou dan niet opgevallen, Jack? Misschien verbeeld ik het me wel.' Rose beet nerveus op haar onderlip. 'Ik ben bang dat mijn fantasie de laatste tijd nogal eens op hol slaat.'
Jack dacht even na en kwam tot de conclusie dat Rose het bij het rechte eind had. Elizabeth was veranderd, maar voor zover hij kon bekijken was dat niet abnormaal. Naar zijn mening begon Elizabeth zich simpelweg net zo te gedragen als andere dertienjarige meisjes.
'Als ik jou was zou ik me er niet ongerust over maken. Ze heeft uiteindelijk ook een heleboel meegemaakt, en net als dat van ons is haar leven ook veranderd. We mogen niet van haar verwachten dat dat geen sporen achterlaat. Jij en ik zijn ook veranderd, waarom zij dan niet?'
'Ik weet het eigenlijk niet,' zei Rose peinzend. 'Ik maak me er ook niet echt zorgen om. Ergens vind ik het een opluchting. Ze was altijd zo volmaakt, dat ik me er vaak ongelukkig bij voelde. Ik heb nooit zo goed met Sarah om kunnen gaan als zij.'
Jack verstijfde en Rose besefte dat dit de eerste keer was dat Sarah's naam viel. Ze hadden de afgelopen maand niet over haar gepraat en haar ook niet opgezocht; het leek bijna of ze probeerden te vergeten dat ze ooit bestaan had. Maar dat had ze zeker.
De volgendedag reden ze naar Ocean Crest, zestig kilometer ten zuiden van Port Arbello. Dat was niet zo ver dat ze haar niet op konden zoeken, maar ver genoeg van Port Arbello vandaan om de bewoners van de stad een veilig gevoel te geven. Sarah zou daar heel lang moeten blijven.
Het was een moeilijk bezoek. Het kind zat tegenover hen en hield haar grote bruine ogen op een plek in de ruimte gericht, een plek die Rose en Jack nooit zouden kunnen bereiken.
Ze weerde hen niet af toen ze haar omhelsden, maar ze werkte ook niet mee.
'Zo is ze altijd,' verklaarde de verpleegster. 'Ze reageert nergens op. Ze eet, maar we moeten het voedsel in haar mond stoppen.' Toen ze zag dat Rose op het punt stond om te gaan huilen ging ze haastig verder.
'U moet zich daar niet ongerust over maken,' zei ze. 'Sarah heeft een verschrikkelijke ervaring achter de rug, en daar is dit een normale reactie op. Ze trekt zich terug, maar dat doen andere mensen ook. Alleen was ze al erg teruggetrokken, zodat ze zich nu vrijwel van de buitenwereld heeft afgesloten. Maar dat gaat over. Daar ben ik van overtuigd.'
Ze reden zwijgend naar huis terug. Toen ze thuiskwam zei Rose: 'Wil je iets voor me inschenken? Ik heb het gevoel dat ik het nodig heb. Ik ga even naar boven om Elizabeth gedag te zeggen.'
'Geef haar een zoen van mij,' zei Jack. Hij liep naar de studeerkamer en Rose ging naar boven.
Toen Rose even later de studeerkamer binnenkwam trof ze haar man midden in de kamer. Hij stond naar de lege plek boven de schoorsteenmantel te staren.
'Het schilderij is weg,' zei hij. 'Ze heeft het naar de zolder gebracht.'
Rose staarde even naar de lege plek en liep daarna naar de deur.
'Elizabeth?' riep ze.
'Wat is er?' klonk het gedempt van boven. Roses ogen verkleinden zich en ze liep naar de onderkant van de trap.
'Kom naar beneden,' zei ze bits.
'Zo meteen,' klonk het van boven.
'Nee, nu!' beval Rose. Ze liep terug naar de studeerkamer. Een poosje later kwam Elizabeth binnen.
'Vroeger klopte je altijd aan voor je binnenkwam,' wees Rose haar terecht.
Toe nou, mam,' protesteerde Elizabeth.
'Je hoeft niet meteen te jammeren,' zei Jack scherp. 'Dat klinkt afschuwelijk. Heb jij dat schilderij weggehaald?'
'Welk schilderij?' zei Elizabeth ontwijkend.
'Je weet best over welk schilderij we het hebben,' snauwde Rose. 'Het portret dat boven de haard hing.'
'O, dat,' zei Elizabeth nonchalant. 'Ik heb toch gezegd dat ik een hekel aan dat ding heb.'
'Wat heb je ermee gedaan?'
'Naar de zolder gebracht,' zei Elizabeth. 'Daar hoort het thuis.' Daarna liep ze met grote stappen de studeerkamer uit.
'Nou, daar kunnen we het mee doen.' zei Jack.
'Ik laat het er niet bij zitten,' zei Rose. 'Als wij óns schilderij in ónze studeerkamer in óns huis willen hebben, vind ik niet dat ónze dochter daar iets tegenin te brengen heeft.'
'Maar als het nou zo belangrijk voor haar is...' begon Jack.
Maar Rose viel hem in de rede. 'Daar gaat het niet om. Maar ze begint zich steeds meer als enig kind te gedragen!'
'En op een bepaalde manier is ze dat toch ook?' zei Jack zacht.
Het portret van het onbekende meisje bleef op zolder.
Deel twee
Ray Norton reed langzaam over Conger's Point Road. Hij reed langzaam omdat hij zijn aandacht niet bij de weg had, maar dat was niet de enige reden. Hij werd een dagje ouder, en hij had gemerkt dat je dan automatisch wat minder snel ging rijden. Volgend jaar ging hij met pensioen en dat vond hij uitstekend. Port Arbello was veranderd, en Ray Norton was veranderd, en hij had niet langer het idee dat hij de beste man was om het gezag in de stad te voeren. Hij had dat nooit aan iemand verteld, maar wist dat de meeste mensen dat wel vermoedden. In de loop der jaren had hij steeds meer werk aan zijn opvolger overgedragen. Het politiekorps van Port Arbello bestond nu uit tien man, en zelfs dat was nog niet genoeg.
Heel anders dan vroeger, dacht Ray terwijl hij zijn auto tot stilstand bracht. Alles verandert.
Hij stond stil bij het veld van de Congers en keek naar het werk dat in het bos gaande was. Er werd een appartementencomplex gebouwd, en hoewel Ray daar helemaal niet voor was moest hij toegeven dat er vakwerk werd geleverd. Het complex was laag en langgerekt zodat het goed paste bij de Point's en 's winters weinig last zou hebben van de noordenwind.
Terwijl hij naar de werkzaamheden stond te kijken besefte hij ineens dat hij eigenlijk niets tegen het feit had dat daar gebouwd werd, maar dat hij het jammer vond dat er daardoor een einde zou komen aan iets dat hij als een jaarlijkse traditie was gaan zien.
De afgelopen vijftien jaar was Ray ieder voorjaar een paar dagen het bos ingegaan om naar een spoor van de drie kinderen te zoeken die in het jaar dat de winter zo vroeg inviel verdwenen waren. De eerste keer was hij met een groep gegaan, en ze hadden het bos een paar dagen volledig uitgekamd. Daarna waren ze naar de dijk gegaan om naar de ingang van de grot te zoeken. Ze hadden niets gevonden. Alle aanwijzingen waren blijkbaar met de sneeuw verdwenen. Als ze er tenminste ooit waren geweest. Ze waren blijven zoeken tot een van de mensen op de rotsblokken uitgleed en meer dood dan levend onder aan de dijk terechtkwam. Daarna kwam er niemand meer opdagen. En vanaf dat moment had Ray Norton alleen gezocht.
Hij had nooit iets gevonden, maar ieder voorjaar keerde hij terug naar het bos om het grondig te doorzoeken, en vervolgens ging hij naar de dijk. Het was een gewoonte geworden. En nu was het voorbij. Het bos werd voor
een groot deel gerooid en de fundamenten van het complex kwamen gedeeltelijk in de dijk te liggen.
Ray Norton stapte uit zijn auto en liep langzaam in de richting van het bos. Je weet maar nooit, dacht hij. Misschien vinden zij iets dat ik over het hoofd heb gezien.
In het huis aan het eind van Conger's Point stond Elizabeth Conger naar de grijze politieman te kijken die traag over het veld sjokte. Ieder voorjaar had ze hem zien komen, en ieder voorjaar had ze hem gevraagd wat hij hoopte te vinden.
'Dat weet ik niet,' zei hij dan. 'Maar ik kan het niet laten rusten. Als er ergens iets te vinden is, dan is het daar. En als het er is móet ik het vinden.'
Ze had zich afgevraagd wat hij hoopte te vinden, en wat hij zou doen als hij iets vond. En nu zou het dit jaar moeten gebeuren, want daarna was het te laat.
Ze keek op de klok en zag dat ze nog drie uur de tijd had voor ze op weg moest naar Ocean Crest.
Sylvia Bannister reed naar het noorden en was niet van plan te stoppen voor ze in Maine aankwam. Maar toen ze de richtingaanwijzer met Port Arbello zag sloeg ze af. Terwijl ze naar de stad reed vroeg ze zich af waarom ze dit deed.
Ze was een jaar nadat Sarah was opgenomen uit de stad weggegaan en was in de afgelopen veertien jaar nooit terug geweest. Misschien werd het nu tijd om met het verleden af te rekenen, dacht ze toen ze de stad binnenreed.
Ze was eigenlijk alleen maar van plan om het plein rond te rijden, maar merkte dat ze automatisch voor het gebouw van de Port Arbello Courier stopte. Voor ze naar binnen ging wierp ze een blik op de oude, sombere wapenfabriek die er nog precies zo bijstond als vroeger. Zo, dacht ze, Rose is er dus nooit aan toegekomen om er een winkelcentrum van te maken. Echt erg vond ze dat niet. Ze duwde de deur van de Courier open en wist meteen dat Jack er niet meer werkte.
Alles was veranderd en het meeste personeel was nieuw. Maar ze zag een bekend gezicht, een gezicht dat haar verbaasd aanstaarde.
'Juffrouw Bannister?' zei hij, en Sylvia herinnerde zich dat hij jongste bediende was geweest toen ze wegging. Nu was hij redacteur. De tijden waren inderdaad veranderd.
'Ik ben op zoek naar meneer Conger,' zei ze aarzelend. 'Maar ik heb het gevoel dat hij hier niet meer werkt.'
De jongeman staarde haar aan. 'Heeft u het dan niet gehoord?' vroeg hij. 'Hij is overleden. Een jaar of negen, tien, geleden.'
'O,' zei Sylvia. 'En mevrouw Conger? Woont die nog steeds op de Point?'
De jonge redacteur schudde zijn hoofd. 'Alleen Elizabeth woont daar nog. Mevrouw Conger is gelijk met meneer Conger overleden.'
Hij zei er verder niets over en Sylvia verliet het kantoor. Ze was eigenlijk van plan om weg te gaan en haar reis naar het noorden te vervolgen, maar veranderde van gedachten. Ze wist zelf eigenlijk niet waarom, maar ze wilde Elizabeth spreken. Ze reed de Conger's Point Road op.
Het huis was niet veranderd, en Sylvia parkeerde haar auto voor de veranda. Toen ze de treden opliep wierp ze een blik op het bos, en er liep een rilling over haar rug toen ze zich voorstelde wat er zich daar op die bewuste dag moest hebben afgespeeld. Ze zag dat er gebouwd werd op het moment dat ze aanbelde.
Een lange en opvallend knappe vrouw deed de deur open en keek haar nieuwsgierig aan. Sylvia zag aan het blonde haar wie het moest zijn.
'Elizabeth?' zei ze.
De jonge vrouw knikte. 'Waarmee kan ik u van dienst zijn?' Ze dacht dat ze de vrouw ergens van kende, maar wist het niet zeker. Bovendien kwamen er zo vaak vreemden aan de deur om vragen over het verleden te stellen. Allemaal vragen die ze niet kon beantwoorden.
'Ik weet niet of je je mij nog herinnert,' zei Sylvia. 'Ik ben Sylvia Bannister.'
'Maar natuurlijk,' zei Elizabeth, terwijl ze de deur wijd opendeed. 'Mijn vaders secretaresse. Kom binnen.'
Sylvia keek om zich heen toen Elizabeth haar meenam naar de studeerkamer achter in het huis. Zo te zien was er niets veranderd.
'Ik weet niet hoe het komt,' zei Elizabeth ondertussen, 'maar onze hele familie heeft deze kamer altijd het meest gebruikt Ik kom zelden in de zitkamer, en moeders kantoortje heb ik afgesloten.'
'Ik hoorde het van je ouders,' zei Sylvia zacht. 'Ik kwam eigenlijk voornamelijk langs om te zeggen hoe erg ik het vind.'
'Dat valt wel mee,' zei Elizabeth. 'Het klinkt misschien hard, maar ik weet zeker dat ze zo gelukkiger zijn.'
'Vind je het erg om me te vertellen wat er gebeurd is?' vroeg Sylvia.
'Nee, hoor. Het is nu bijna tien jaar geleden, en ik vind het niet erg meer om erover te praten. En misschien kun jij wat vragen van mij beantwoorden, als je dat niet erg vindt tenminste.'
'Helemaal niet,' zei Sylvia. 'Ik wil je alles wat ik weet best vertellen.'
De twee vrouwen gingen zitten, en Elizabeth vertelde aan Sylvia wat er met Jack en Rose Conger gebeurd was.
'Het gebeurde ongeveer vijf jaar nadat ze Sarah in Ocean Crest hadden laten opnemen,' zei ze. 'Vlak na mijn achttiende verjaardag, om precies te zijn. Natuurlijk zullen we nooit weten wat er precies gebeurd is, maar mijn vader nam mijn moeder op een dag mee voor een zeiltochtje. En ze zijn nooit teruggekomen. Iedereen nam aan dat ze een ongeluk gehad hadden, maar een week nadat het gebeurd was merkte de eigenaar van de jachthaven, ik weet trouwens niet meer hoe hij heet, dat alle reddingsgordels van de Sea Otter in de jachthaven waren achtergebleven. Aangezien mijn vader altijd zeer zorgvuldig was in dat soort dingen, kwamen ze tot de conclusie dat het geen ongeluk kon zijn geweest. Mijn vader heeft mijn moeder blijkbaar de zee mee opgenomen en toen de boot tot zinken gebracht.' Ze zweeg even om na te denken. 'Ik denk dat ik het nu wel een beetje begrijp. Toen vond ik het natuurlijk verschrikkelijk. Maar in de loop der jaren ben ik er steeds meer achtergekomen wat er met hem aan de hand was. Volgens mij werd het papa gewoon te veel. Blijkbaar bleef men in de stad maar praten over wat er die bewuste herfst gebeurd was, en op de een of andere manier kwamen ze op het idee dat hij er iets mee te maken had. Nou ja, je weet hoe Port Arbello is. Ze vergeten niet gauw iets, en iedere keer als een verhaal verteld wordt voegen ze er weer iets ergs aan toe. Tegen het eind wilde mijn moeder het huis niet eens meer uit, behalve als mijn vader haar meenam de stad uit en hij... tja, ik denk dat hij er niet meer tegen kon dat de mensen hem voortdurend aanstaarden.'
'Waarom zijn ze niet verhuisd?' vroeg Sylvia.
'Waarom ben ik niet verhuisd?' vroeg Elizabeth. 'Omdat dit de plaats is waar de Congers thuishoren. Het is niet gemakkelijk om alles wat je dierbaar is op te geven. Mijn vader kon het niet, en ik ook niet. Bovendien moet ik aan Sarah denken.'
'Sarah?' zei Sylvia met een geïnteresseerde blik. 'Hoe gaat het met haar?'
'Een stuk beter,' zei Elizabeth. 'Ze komt trouwens vandaag voor het eerst naar huis.'
'Mag ze blijven?'
'Nu nog niet. Maar in de toekomst hopelijk wel. Niet dat ze het slecht heeft in Ocean Crest. Ze is er erg gelukkig.'
'Ja,' zei Sylvia. 'Dat kan ik me voorstellen.'
'Maar toch weten wij, of eigenlijk moet ik zeggen zij, nog steeds niet wat er gebeurd is op die dag dat ze het bos uitkwam met dat... ding in haar handen. Het is trouwens het enige dat ze zich niet herinnert. Ze herinnert zich wat er tussen papa en haar is voorgevallen...' Elizabeth hield ineens op en keek Sylvia gegeneerd aan.
'Het geeft niet,' zei Sylvia. 'Misschien kan ik je over dat voorval zelfs wel meer vertellen dan Sarah, ook al herinnert ze zich alles weer.'
'Meen je dat?' zei Elizabeth. 'Ik weet niet hoe het komt, maar ik heb altijd de indruk gehad dat dat de voornaamste oorzaak was van alle problemen tussen mijn ouders.'
'Dat klopt ongetwijfeld,' zei Sylvia met een zucht. 'Jack heeft er vaak met mij over gepraat. We konden erg goed met elkaar opschieten.'
Elizabeth knikte. 'Daar is ook over gekletst. Ik heb nooit geweten in hoeverre die praatjes waar waren, maar ik weet wel dat het niet goed ging tussen mijn ouders. Vooral niet nadat Sarah ziek werd.'
'Daar kwamen alle problemen uit voort,' zei Sylvia. 'Jack is na die dag in het bos nooit meer dezelfde geworden.' Ze zweeg even en ging toen verder.
'We hadden een verhouding,' zei ze stroef, terwijl ze een kleur kreeg. 'Niet zo lang, het heeft maar een jaar geduurd. Ik heb er een einde aan gemaakt. Ik weet eigenlijk niet precies waarom. Gedeeltelijk omdat ik medelijden met Rose had, denk ik, en gedeeltelijk omdat ik bang was dat hij er een punt achter zou zetten. Het is vaak veel gemakkelijker om zelf ergens een einde aan te maken. Dus ben ik ermee opgehouden en uit Port Arbello weggegaan. Weet je,' ging ze verder, Hoen ik wegging kreeg ik sterk het gevoel dat het leven voor Jack geen zin meer had. Waarschijnlijk klinkt dat verwaand, maar zo bedoel ik het niet. Het had niets met mij te maken. Hij had er gewoon genoeg van. Nu ik er even bij stilsta verbaast het me eigenlijk dat hij het nog zo lang heeft volgehouden.'
Elizabeth knikte. 'Ik denk dat hij gewacht heeft vanwege mij. Volgens mij is het geen toeval dat hij vlak na mijn achttiende verjaardag zelfmoord heeft gepleegd. Hij wachtte tot ik oud genoeg was voor hij... wegging...'
'Het moet afschuwelijk voor je geweest zijn,' zei Sylvia.
'In het begin was het dat ook. En het is nog steeds niet gemakkelijk. Ik heb een stuk land moeten verkopen om Sarah en mezelf te kunnen onderhouden. Ik vond het het verstandigste om het bos weg te doen. Volgens mij had dat beter al veel eerder kunnen gebeuren. Misschien hoopte ik wel dat het het einde van de legende en de praatjes zou betekenen als ik het bos en die verschrikkelijke dijk van de hand deed.'
'Het zal vast wel iets helpen,' zei Sylvia. Ze wierp een blik op haar horloge. 'Lieve hemel, ik moet opschieten. Ik ben blij dat je me verteld hebt wat er met Jack is gebeurd. Ik hoop dat je ook iets aan mij hebt gehad.'
'Natuurlijk,' zei Elizabeth. 'Ik vind het fijn om te weten dat mijn vader ook nog wat geluk in zijn leven heeft gekend.' Daarna keek ook zij op haar horloge. 'Jammer dat het zo'n kort bezoekje moet zijn,' zei ze. 'Kom je me nog eens opzoeken?'
Sylvia verzekerde haar dat ze dat zou doen, maar beide vrouwen wisten dat ze elkaar niet terug zouden zien. Elizabeth zwaaide Sylvia na toen ze de oprijlaan afreed en keek toen nogmaals op haar horloge. Ze had nog een uur voor ze op weg moest naar Ocean Crest. Ze besloot om een kijkje bij mevrouw Goodrich te nemen.
Hoewel de huishoudster haar nooit had willen vertellen hoe oud ze was, schatte Elizabeth haar op midden tachtig. Ze woonde nog steeds in het kamertje bij de keuken en deed haar best om de schijn op te houden dat ze voor juffrouw Elizabeth zorgde, in plaats van andersom. Ze zette iedere morgen verse koffie en bereidde iedere middag iets dat de lunch moest voorstellen. Elizabeth was eraan gewend geraakt om 's middags stiekem iets voor zichzelf klaar te maken als de oude vrouw sliep, anders hield ze het niet vol tot het avondeten.
Elizabeth maakte zich zorgen over mevrouw Goodrich; binnen niet al te lange tijd zou de oude vrouw dag en nacht hulp nodig hebben, en Elizabeth wist niet hoe ze dat moest betalen. Tenzij de dokters gelijk hadden en Sarah echt voorgoed naar huis kon komen. Ze klopte zachtjes op mevrouw Goodrichs deur.
'Bent u dat, mevrouw Rose?' zei de oude stem beverig. Elizabeth schudde bedroefd haar hoofd. De laatste tijd verwarde de oude vrouw haar steeds vaker met haar moeder, en Elizabeth was bang dat haar seniliteit steeds ernstiger vormen aan zou gaan nemen.
'Ik ben het,' zei ze zacht 'Juffrouw Elizabeth.' Ze deed de deur open en zag dat de oude vrouw haar wezenloos aanstaarde. Toen scheen haar geest iets te verhelderen en glimlachte ze aarzelend.
'O, ja,' zei ze onzeker. 'Waar is je moeder?'
'Ze komt zo,' beloofde Elizabeth, die wist dat mevrouw Goodrich meteen weer vergeten was dat ze naar Rose had gevraagd. De eerste keer had Elizabeth de oude vrouw duidelijk proberen te maken dat Rose gestorven was, en toen was er een verschrikte uitdrukking op haar gezicht verschenen.
'Lieve hemel,' had ze gezegd. 'Hoe moet dat nu met die arme meneer Jack?' Elizabeth had haar verwonderd aangestaard tot ze zich realiseerde dat de huidhoudster vergeten moest zijn wat er gebeurd was. Vandaar dat ze het nu maar op zijn beloop liet. Ze deed de deur weer dicht.
Elizabeth keek in de keuken om zich heen en bedacht dat ze eigenlijk zou moeten afwassen om mevrouw Goodrich die moeite te besparen. Het was moeilijk voor haar om de natte borden met haar reumatische handen vast te houden, en bovendien zag ze nauwelijks wat ze deed. Maar gelukkig had Elizabeth er totaal geen bezwaar tegen om de rol van bediende op zich te nemen. Mevrouw Goodrich was heel lang bij haar familie in dienst geweest, en het minste dat ze terug kon doen was op haar beurt voor haar te zorgen nu ze oud was.
En bovendien had Elizabeth verder niet veel om handen. Zonder het te merken begon ze steeds meer op haar moeder te lijken. Ze bleef altijd thuis en ging alleen naar Port Arbello als ze boodschappen nodig had. Het viel haar niet op dat ze zich op haar achtentwintigste al net zo begon te gedragen als een oude vrijster die tweemaal zo oud was. Het viel haar evenmin op dat sommige mensen vonden dat ze een vreemd leven leidde.
Eigenlijk was Elizabeth Conger best gelukkig met haar leventje. Ze had een huis waarvan ze hield, en ze had haar kat, een oude Pers die ze Cecil had genoemd, naar de kat die toentertijd was verdwenen. Haar vader had hem als jong poesje voor haar meegenomen kort nadat Sarah in Ocean Crest werd opgenomen. De kat was nu hulpbehoevend en had erg veel verzorging nodig. Elizabeth had er wel eens over gedacht om hem een spuitje te laten geven, maar kon het niet over haar hart verkrijgen om dat te doen.
Ze keek nog eens om zich heen en vroeg zich af waar ze het beste mee kon beginnen. Maar net toen ze besloten had wat ze het eerste aan zou pakken veranderde ze van gedachten. Ze had veel meer zin in een wandeling.
Ze keek nog even bij mevrouw Goodrich en zag dat de oude vrouw in slaap was gevallen. Toen ze bij de voordeur haar jas stond aan te trekken voelde ze Cecil langs haar enkel strijken.
'Heb je zin om mee te gaan?' vroeg ze aan de kat. 'Maar ik ken jou. Na vijf meter wil je gedragen worden.'
De kat keek haar aan en miauwde.
'Nou vooruit, je mag mee,' zei Elizabeth en deed de deur open. De kat sprong voor haar uit de voorjaarszon in.
Elizabeth zag dat Ray Nortons auto nog steeds bij het veld geparkeerd stond en besloot naar het bos te wandelen om te kijken hoe ver ze met bouwen waren. Ze had het bos jarenlang gemeden en was er pas weer geweest toen ze het te koop had aangeboden. Ze was er samen met de makelaar doorgelopen, maar zelfs toen had ze zich er niet prettig gevoeld, evenmin als op de dijk. Maar sinds ze er aan het bouwen waren en er de hele dag mensen af- en aanliepen voelde ze die dreiging niet meer, en tegenwoordig vond ze het zelfs leuk om erheen te gaan.
Ray Norton zat met zijn mg tegen een boom geleund op zijn gemak naar de bedrijvigheid om zich heen te kijken.
'Mag ik erbij komen zitten?' vroeg ze met een glimlach.
De oude politieman keek verbaasd op. 'Kijk eens wie we daar hebben,' zei hij. 'Sinds wanneer mogen de jonge Congers in het bos spelen?' Zijn ogen twinkelden en Elizabeth begon zacht te lachen.
'Zo jong ben ik nu ook niet meer,' zei ze. 'En bovendien is het hier heel anders sinds zij bezig zijn.'
'Hm,' snoof Norton. 'Ik had ook liever gezien dat ze weg waren gebleven.'
'Ik niet,' zei Elizabeth peinzend. 'Ik weet dat ik het niet moet zeggen, maar eigenlijk ben ik wel blij dat dit allemaal gebeurt. Voor de eerste keer in mijn leven voel ik me hier op mijn gemak.' Ze keek even over de zee en ging toen verder.
'Meneer Norton, denkt u echt dat hier ooit eens iets geweest is?'
'Wat bedoel je?' vroeg Norton.
'Nou, de grot, bedoel ik. Ik weet dat u er al jaren naar zoekt en dat u hem nooit gevonden hebt, maar u bent ervan overtuigd dat hij hier ergens zit, hè?'
'Ik weet het niet,' zei de oude man. 'Ik heb heel lang geloofd dat hij niet bestond, en daarna geloofde ik dat hij wel bestond. En nu weet ik het niet meer. Maar ik denk dat het heel normaal is voor een man van mijn leeftijd om aan dingen te twijfelen. Tenminste, dat hoop ik maar, want ik doe het voortdurend.'
'Komt u nog terug?' vroeg Elizabeth hem. 'Als het bouwen is afgelopen, bedoel ik, en er mensen wonen. Gaat u dan nog steeds ieder voorjaar zoeken?'
Norton schudde zijn hoofd. 'Ik denk het niet. In de eerste plaats ga ik volgend jaar met pensioen. En in de tweede plaats zal het hier dan erg veranderd zijn. Als ik deze keer niet vind wat ik zoek, vind ik het nooit meer.'
Elizabeth kwam overeind en gaf de oude man een bemoedigend klopje op zijn rug.
'U vindt het vast wel,' zei ze geruststellend. 'Wat het ook mag zijn.' Ze keek op haar horloge. 'Ik moet weg,' zei ze. Norton keek haar verbaasd aan.
'Sarah komt vandaag thuis,' zei ze. 'Voor een kort bezoek, alleen om te kijken hoe het gaat. Maar het is voor het eerst in vijftien jaar.' Ze zweeg even en gaf Norton daarna een knipoog. 'En ik heb niet eens de keuken opgeruimd,' voegde ze eraan toe.
'Volgens mij is het veel huiselijker als het een beetje rommelig is.' Ze draaide zich om en begon door het bos naar huis terug te lopen, behoedzaam de braamstruiken vermijdend. Ze bleef twee keer met haar voet haken en bedacht dat ze blij was dat binnenkort alle struiken werden opgeruimd.
De oude politieman bleef haar nakijken tot ze tussen de bomen verdwenen was en richtte vervolgens zijn aandacht weer op de werklui.
Ze komt dus thuis, dacht hij. Dat is mooi.
Als hij na al die jaren iets zou vinden moest dat vandaag gebeuren. Hij maakte het zich gemakkelijk en bleef zitten kijken. Hij vond het prima zo; hij had niets beters te doen. Toen hij er even goed over nadacht besefte hij dat hij de laatste vijftien jaar eigenlijk nooit iets beters te doen had gehad.
Drie uur later, terwijl Ray Norton nog steeds zat te kijken, stootte een van de heiers die bezig was met de fundering van het appartementencomplex door het dak van de bovenste grot. Het daglicht drong vaag tot de poort van de hel door.
Ocean Crest Institute lag te midden van uitgestrekte bossen en enorme grasvelden aan de Atlantische Oceaan. De directie had kosten noch moeite gespaard om het er zoveel mogelijk als een hotel te laten uitzien, en dankzij de vele schenkingen slaagde zij erin om de kosten voor de patiënten binnen redelijke grenzen te houden. Door de jaren heen hadden diverse rijke families, die dankbaar waren voor de zorg en discretie waarmee Ocean Crest sommige familieleden had opgevangen, enorme bedragen geschonken. In Ocean Crest vond je geen tralies die het uitzicht belemmerden; in plaats daarvan was er kogelvrij glas aangebracht in de ramen van de afdelingen waar gevaarlijke patiënten huisden. Sarah Conger had vier jaar op zo'n afdeling doorgebracht, en ze had nooit geweten dat ze niet door een van de ramen naar buiten kon. Ze had het trouwens ook nooit geprobeerd. De bewoners van Ocean Crest probeerden zelden weg te lopen; als ze al eens zoek raakten kwam dat meestal omdat ze in de war waren, en niet omdat ze wilden ontsnappen.
Na de eerste vier jaar was Sarah van de gesloten afdeling gehaald en in een klein huisje geplaatst, dat ze deelde met drie andere meisjes en een huismoeder. Een buitenstaander die niet wist dat ze allemaal een geestelijke afwijking hadden, zou alleen maar gedacht hebben dat ze wat stil waren voor meisjes van hun leeftijd. Het kwam zelden voor dat een van de meisjes een uitbarsting kreeg. Ze leidden een leven dat zo weinig mogelijk van een normaal leven afweek. De geneesheer-directeur, Dr. Lawrence Felding, geloofde heilig in het idee dat de geesteszieken bescherming en geen behandeling nodig hadden. Als je wilt dat iemand normaal wordt, zei dokter Felding, moet je hem zoveel mogelijk als een normaal mens behandelen. Hij had ontdekt dat mensen veel eerder aan niet uitgesproken verwachtingen gehoor gaven dan aan rechtstreekse bevelen.
Aan de andere kant lette hij erop dat er op Ocean Crest niet veel aan het toeval werd overgelaten. Hij had een zorgvuldig opgebouwd programma ontwikkeld dat ervan uitging dat de patiënten en het personeel zo normaal mogelijk met elkaar moesten omgaan. Soms kwamen bewoners van Ocean Crest tot de verbazingwekkende ontdekking dat een vriend, die ze al maanden, en soms al jaren kenden, en waarvan ze altijd hadden aangenomen dat hij mede-patiënt was, psychiater bleek te zijn. De artsen
van Ocean Crest gaven zonder problemen therapie tijdens een kaartspelletje, een picknick, of een 'toevallige' ontmoeting in een van de zitkamers.
Alleen als er werd overwogen om een bewoner naar huis te laten gaan werden er formele besprekingen tussen de staf en de patiënt gehouden. En na vijftien jaar op Ocean Crest begon Sarah Conger aan zulke gesprekken.
'Hoe voelt het om naar huis te gaan?' vroeg Larry Felding haar.
Sarah stak eerst nerveus een sigaret op en zwaaide de lucifer uit voor ze antwoord gaf. 'Ik heb helemaal niet het gevoel dat ik naar huis ga,' zei ze. 'Ik heb meer dan de helft van mijn leven hier doorgebracht. Dit is mijn thuis.'
Larry Felding begon spontaan te lachen. 'Daar moet je voorzichtig mee zijn. Als je dat op de verkeerde plaats zegt beweren ze dat we je nooit hadden moeten laten gaan.'
Sarah grijnsde, en Larry Felding herinnerde zich al die jaren waarin Sarah Conger nooit gelachen had, waarin ze alleen maar zwijgend naar de zee had zitten staren, zonder enige uitdrukking op haar gezicht Ze had drie jaar lang totaal gezwegen, en het had nog eens vijf jaar geduurd voor ze volledige zinnen begon te spreken. Toen ze al tien jaar op Ocean Crest was had ze voor het eerst geglimlacht, en op dat moment had Felding de hoop gekregen dat ze volledig zou herstellen. De laatste paar jaar was het zelden voorgekomen dat Sarah niet lachte. Haar goede humeur verdween nu alleen maar als iemand haar aan het praten probeerde te krijgen over de gebeurtenissen die zich hadden afgespeeld vlak voor ze naar Ocean Crest kwam. Dan verdween haar grijns en begon ze zich ongemakkelijk te voelen. Het speet Larry Felding dat hij nu die glimlach moest laten verdwijnen, maar hij had geen alternatief.
'Als je thuis bent, Sarah,' zei hij, 'moet je je bepaalde dingen proberen te herinneren.'
'Herinneren?' zei Sarah, en haar glimlach verdween inderdaad. 'Wat moet ik me herinneren?' Felding keek haar over zijn halve brillenglazen aan, en Sarah begon op haar stoel heen en weer te schuiven. 'Goed,' zei ze. 'Ik weet waar je het over hebt en ik zal niet net doen of ik dat niet weet. En ik weet ook dat ik me alles zal moeten herinneren.' Toen kwam haar glimlach ineens terug. 'Hoewel,' zei ze schalks, 'ik geloof niet dat je me zult laten gaan als ik me niets herinner, hè?'
'Nee,' zei Felding, die zijn nagels zat te bestuderen. 'Maar ik kan je er altijd uitgooien omdat je de boel zit op te lichten.'
'Jij niet,' zei ze zelfvoldaan. 'Jij schopt hier nog geen hond uit.' Toen werd ze ineens weer serieus. 'Ik denk ik het me niet durf te herinneren, Larry. Ik denk echt dat het daaraan ligt.'
'Heel knap van je,' merkte Felding op. 'Na vijftien jaar ben je er eindelijk achtergekomen dat we de dingen die we niet onder ogen durven zien gezellig diep in ons wegstoppen. Moet ik dat op je kaart aantekenen?' Daarna leunde hij voorover en verdween de schertsende toon uit zijn stem. 'Natuurlijk ben je bang, Sarah. Als je herinnering terugkomt zal dat geen prettige ervaring zijn. Ik ben bang dat het waarschijnlijk zelfs uitgesproken
vervelend zal zijn. Maar je zult het je niet allemaal tegelijk herinneren. Het komt bij stukjes en beetjes terug, net als die dag met je vader in het bos. Je hoeft het niet in één keer onder ogen te zien. Maar onder ogen zien moet je het toch. Anders kunnen we je niet genezen verklaren, wat dat verder ook mag inhouden. Daarom wil ik dat je er je best voor doet als je thuis bent.'
'Goed,' zei Sarah met tegenzin. 'Ik zal het proberen. Maar ik kan je niets beloven. Is er nog iets speciaals dat ik moet doen? Iets dat mijn geheugen op gang kan brengen?'
Felding haalde zijn schouders op. 'Je kunt een wandeling door het bos gaan maken, of over het veld. Je weet maar nooit waar het goed voor is.'
'Het bos is aan het verdwijnen,' zei Sarah. 'Elizabeth heeft het moeten verkopen om jouw instituut draaiende te houden.' Haar aanstekelijke glimlach was weer op haar gezicht terug, en Larry Felding besloot om hem daar maar te laten. Hij zuchtte dramatisch.
'Ik weet het,' zei hij. 'Maar ik moet mijn Rolls-Royce toch op de een of andere manier bekostigen.' Hij keek door het raam naar de gedeukte Chevy die in naam van hem was, maar die door iedereen op Ocean Crest als een soort privé taxi beschouwd werd. Hij zag een andere auto de lege parkeerplaats naast zijn Chevy inrijden.
'Nu we het toch over Elizabeth hebben, ze komt er net aan. Heb je alles klaar?'
'Ik moet alleen mijn tas nog ophalen,' zei Sarah, terwijl ze overeind kwam. 'Ik neem aan dat je graag je gebruikelijke gesprek met de familie wilt voeren.'
'Je bent hier al veel te lang,' zei Felding zuur. 'Je weet precies hoe de boel hier werkt.' Sarah gaf hem een knipoog en hij glimlachte terug. 'Wil je tegen Elizabeth zeggen dat ze binnen kan komen?'
'Zeker. Hoe lang moet ik erover doen om mijn tas op te halen? De gebruikelijke tien minuten?'
'Maak dat je wegkomt!' schreeuwde Felding, en Sarah vloog giechelend de deur uit Ze kwam Elizabeth op de gang tegen.
'Hallo,' zei ze. 'Larry wil met je praten, maar ik ben bang dat ik hem van streek heb gemaakt. Misschien kun jij hem troosten.' Nog steeds lachend liep ze het gebouw uit en over het grasveld naar het huis waarin ze de afgelopen vijf jaar gewoond had.
Elizabeth klopte zachtjes op de openstaande deur en stak haar hoofd om de hoek. Felding had pretlichtjes in zijn ogen toen hij naar aankeek.
'Kom binnen,' zei hij. 'Ik heb die zus van je er net uitgegooid.'
'Ze zei dat ze je van streek had gemaakt. Wat was er aan de hand?' Elizabeth wist niet zeker of ze nu bezorgd moest zijn of niet. Toen Felding begon te lachen ontspande ze zich.
'Soms verlang ik bijna terug naar de tijd waarin ze nooit een mond open deed. Ze vindt het verschrikkelijk leuk om me op stang te jagen. Was ze als kind ook zo?'
'Zo ongeveer vanaf haar geboorte. Vreselijk brutaal en verschrikkelijk vrolijk. Daarom was het ook zo erg toen ze ziek werd. Ze was ineens zo anders.' Ze zweeg even, omdat ze het zich weer herinnerde. Daarna zette ze de herinneringen uit haar hoofd en keek dokter Felding aan. 'Sarah zei dat u me wilde spreken.'
'Ja. Ik heb altijd een kort gesprekje met de familie voor ik iemand naar huis laat gaan. Ik wil ze graag voorbereiden op wat er eventueel zou kunnen gebeuren.'
'En er zou iets met Sarah kunnen gebeuren?' vroeg Elizabeth bezorgd.
'Dat weet ik niet,' zei dokter Felding eerlijk. 'Dat hangt van Sarah af.'
'Van Sarah? Ik ben bang dat ik het niet begrijp.'
'Ik heb haar gevraagd of ze iets wil doen ais ze thuis is,' legde dokter Felding uit. 'Ik heb haar gevraagd of ze zich wil proberen te herinneren wat er op die dag dat ze uit het bos kwam gebeurd is.'
'Ik begrijp het,' zei Elizabeth vaag. 'Kan ik nog iets doen?'
'Alleen als je dat wilt.'
'Ik wil alles doen om Sarah te helpen,' verzekerde Elizabeth hem. 'Dat weet je best.'
'Je hoeft niet meteen zo ernstig te klinken. Ik heb echt niet iets gruwelijks bedacht. Is het huis veel veranderd sinds Sarah er weg is?'
Elizabeth schudde haar hoofd. 'Het huis is generaties lang praktisch niet veranderd, laat staan de laatste jaren.' Maar toen betrok haar gezicht een beetje. 'Behalve Sarah's kamer,' zei ze verontschuldigend. 'Moeder heeft hem opnieuw geverfd en Sarah's spullen weggedaan.'
Felding keek haar teleurgesteld aan. 'Heeft ze ze echt weggedaan?'
'Nee, dat gelukkig niet,' stelde Elizabeth hem gerust. 'Ze zijn er nog steeds. Als de Congers iets wegdoen, zetten ze het op zolder. Ik weet zeker dat Sarah's spullen daar allemaal staan. Is het belangrijk?'
'Dat kan ik zo niet zeggen. Maar ik zou graag zien dat je samen met Sarah al haar oude spullen bekijkt. Maak er maar iets leuks van.'
'Dat is toch gewoon leuk.' Elizabeth glimlachte. 'Ik ben al in geen jaren meer op zolder geweest. Volgens mij ben ik er zelfs nooit meer geweest sinds Sarah is weggegaan.' Ze dacht even na. 'Misschien nog één keer, maar zeker niet vaker.'
'Dan is het zeker leuk,' zei Felding. 'Wie weet wat jullie daar allemaal nog tegenkomen. En misschien zit er iets tussen dat Sarah's geheugen een duw in de goede richting geeft.'
'Het lijkt me nogal vervelend voor haar. Dat was een afschuwelijke dag. Ik herinner me er zelf ook niet al te veel van. Alleen maar Sarah op het veld, van top tot teen onder...' Ze zweeg, en het leek of ze de herinnering weg probeerde te duwen. 'Nou ja,' zei ze kortaf, 'het lijkt me domweg verschrikkelijk voor haar. Ik neem aan dat het goed voor haar is om het zich te herinneren, maar mij lijkt het onnodig om dat na al die jaren weer naar boven te halen.'
'Dat begrijp ik,' zei Felding zacht. 'Maar het moet echt gebeuren.'
Hij hoorde voetstappen op de gang en keek op de klok. Het was precies tien minuten geleden dat Sarah was weggegaan.
'Het ziet er nog net zo uit,' zei Sarah toen Elizabeth de lange oprijlaan voor het huis indraaide. 'Het lijkt alleen kleiner. In mijn herinnering was het veel groter.'
'Ze zeggen dat dat altijd zo is met een huis dat je alleen uit je kindertijd kent. Het huis wordt niet kleiner, maar jij wordt groter. Alleen voel je je niet groter, en daardoor lijkt het dat andere dingen kleiner zijn geworden.'
Ze zette de auto in de garage en daarna liepen ze met zijn tweeën naar het huis toe. Zonder het te beseffen had Elizabeth de gewoonte van haar vader overgenomen om alleen maar de voordeur te gebruiken, en nu liep ze die kant uit.
'Net als vader,' merkte Sarah op. Toen Elizabeth haar verwonderd aankeek vervolgde ze: 'Herinner je je dat niet? Hij gebruikte alleen maar de voordeur. Dat was zo ongeveer een vaste traditie.'
'Ik ben bang dat ik dat vergeten was,' zei Elizabeth eerlijk. 'Herinner je je dat echt?'
'O, ik herinner me nu bijna alles, zelfs uit dat jaar voor ik naar Ocean Crest ging. Behalve de laatste paar weken. Daar zitten wat onduidelijke stukken in, en het lijkt wel of ik niet door die mist heen kan breken. En ik vraag me af of ik dat eigenlijk wel zo graag wil. Ik neem aan dat Larry je dat verteld heeft.'
'Noem je alle artsen op Ocean Crest bij hun voornaam? Of is dokter Felding een speciaal geval?'
Sarah schoot in de lach. 'Nee, Larry is zeker geen speciaal geval, tenzij je er natuurlijk vanuit gaat dat iedereen daar een speciaal geval is. We noemen elkaar daar allemaal bij de voornaam. Je moet niet vergeten dat ik de eerste jaren niet eens wist dat Larry een dokter was. Ik dacht gewoon dat hij ook bij de gekken hoorde.'
Er verscheen een ontstelde uitdrukking op Elizabeths gezicht. 'Hoe kun je dat zo zeggen?' zei ze.
'Wat bedoel je?'
'Hoe kun je jezelf en al die andere mensen op Ocean Crest als gekken bestempelen?'
'Het spijt me,' zei Sarah. 'Ik had er even niet aan gedacht. Meestal zeg ik dat ook niet als er buitenstaanders bij zijn. Die vinden dat over het algemeen vervelend, net als jij. Maar ons kan het niet schelen,' zei ze bedaard. 'We vinden "gek" een veel beter woord dan "paranoïde schizofreen", of "manisch depressief". Het klinkt zoveel menselijker.'
'Ik zal nooit aan dat instituut kunnen wennen,' zei Elizabeth. 'Maar ze boeken goede resultaten, dus zullen ze wel goed werk doen.'
'Waarom laat je je niet opnemen?' zei Sarah schertsend. 'Misschien kun jij ook best gek worden als je goed je best doet. Wie weet? Maar het is niet gemakkelijk,' zei ze, terwijl er een iets serieuzer klank in haar stem kwam. 'Het kost je een hoop energie om zo te zijn als ik een tijdlang was. Misschien was ik wel domweg te moe om te praten.'
'Net als mevrouw Goodrich,' zei Elizabeth, die er ineens een vreselijke behoefte aan had om van onderwerp te veranderen. Het was voor Sarah veel gemakkelijker om over haar ziekte te praten dan het voor haar was.
'Hoe is het met haar?' vroeg Sarah.
'Als je haar leeftijd in aanmerking neemt niet zo slecht,' antwoordde Elizabeth. 'Het kan zijn dat ze zich jou niet meer herinnert, en misschien zegt ze een paar vreemde dingen. Ik wil je alleen maar waarschuwen.'
'Ik ben gewend aan mensen die vreemde dingen zeggen,' zei Sarah met een brede grijns. 'Kom mee, dan gaan we haar opzoeken.'
Elizabeth deed de deur open en ze stapten naar binnen.
'Er is niets veranderd,' zei Sarah. 'Het ziet er nog net zo uit als in mijn herinnering.' Ze liep van de ene naar de andere kamer en nam alles goed in zich op. 'Je hebt helemaal niets veranderd, hè? Gaat het je niet vervelen?'
'Vervelen?' herhaalde Elizabeth. 'Hoe kom je daarbij?'
'Nou, gewoon. Ik zou de neiging hebben om af en toe eens iets te veranderen, meer niet.'
Om de een of andere reden voelde Elizabeth zich even niet erg op haar gemak. 'Ik denk dat ik echt mijn vaders dochter ben,' zei ze een beetje stijfjes. 'Hij wilde ook nooit dat er iets veranderde.'
'Ik hoop maar dat je niet in alles je vaders dochter bent,' merkte Sarah op. 'Anders durf ik niet met jou het bos in.'
Elizabeth voelde haar maag samentrekken en keek haar zuster ontzet aan. 'Hoe kun je zo iets zeggen, Sarah?'
Sarah's grijns stierf weg en ze keek Elizabeth recht in de ogen. 'Ik denk dat we beter eerst even kunnen praten, Elizabeth,' zei ze. 'Mevrouw Goodrich kan wachten. Waar kunnen we het beste gaan zitten?'
'In de studeerkamer,' zei Elizabeth. 'Die gebruik ik meer dan elke andere kamer in het huis.' Ze liep voor Sarah uit en merkte dat ze een beetje benauwd was voor wat Sarah haar te vertellen kon hebben. Ze besloot om een borrel voor zichzelf in te schenken.
'Ik lust er ook wel een,' zei Sarah, en toen Elizabeth haar een beetje vreemd aankeek vervolgde Sarah: 'We mogen op Ocean Crest ook drinken.'
Ze ging zitten en wachtte tot Elizabeth haar haar glas had gegeven en tegenover haar had plaatsgenomen.
'Hoor eens, Elizabeth,' zei ze. 'Ik weet dat je het verschrikkelijk vindt dat ik dat grapje maakte. Maar je moet een paar dingen goed begrijpen. Ik weet wat er gebeurd is in het bos, en ik weet dat papa me iets vreselijks heeft aangedaan. Maar het is voorbij. En als ik dat zeg bedoel ik dat het echt helemaal over is. Ik heb het allemaal door moeten maken - de pijn, de woede, de haat, alles. En nu maak ik er inderdaad grapjes over. Heel lang heeft dat voorval met vader het einde van mijn leven betekend. Maar dat is niet meer zo. Het is voorbij, en het is verleden tijd. Ik heb nu het gevoel dat het iemand anders is overkomen, en als ik er een grap over maak doe ik dit waarschijnlijk omdat dat een van de manieren is waarop ik erover kan praten. En ik kan er papa geen pijn meer mee doen; hij is dood. En ik zie ook niet in hoe ik jou ermee zou kunnen kwetsen.'
'Maar het klinkt zo... zo... Elizabeth zocht naar het juiste woord, maar kon het zo snel niet vinden.
'Macaber?' suggereerde Sarah. 'Dat is het waarschijnlijk ook, maar het is voor mij beter om er grappen over te maken dan om er in mijn eentje over te piekeren. Dus laat me alsjeblieft mezelf zijn, goed?' Ze glimlachte, en Elizabeth glimlachte aarzelend terug.
Na het eten kwamen Sarah en Elizabeth in de studeerkamer terug, waar ze bij het vuur van een glas cognac genoten.
'Lijk ik echt op moeder?' vroeg Sarah plotseling. Mevrouw Goodrich had Sarah voortdurend 'mevrouw Rose' genoemd, en zelfs nadat Elizabeth had uitgelegd dat het niet Rose was maar Sarah, die thuis was voor een bezoek, was ze niet overtuigd.
'Heel veel, eigenlijk,' zei Elizabeth. Ineens kreeg ze een idee. 'Weet je, alle fotoalbums van vader en moeder liggen op zolder. Waarom gaan we niet even naar boven om foto's van moeder te bekijken? Misschien lijk je nog wel veel meer op haar dan mij opvalt. En we kunnen meteen op zoek naar ons oude speelgoed, het lijkt me verschrikkelijk leuk om dat weer eens terug te zien.'
'Ik heb het gevoel dat Larry Felding hier iets mee te maken heeft,' zei Sarah grinnikend. 'Maar ik moet je zeggen dat je het goed bracht. En aangezien ik er vroeg of laat toch aan moet geloven, kunnen we net zo goed nu gaan. Misschien vinden we wel iets dat dat geheugen van mij aan het werk zet.'
De twee vrouwen gingen naar boven en merkten dat de deur naar de zoldertrap op slot zat.
'Ik hoop niet dat we hem zullen moeten forceren,' zei Elizabeth. 'Ik ben al in geen jaren naar boven geweest, en ik heb geen idee waar die sleutel kan uithangen.'
Sarah stak ineens haar hand omhoog en liet haar vingers over de richel boven de deur glijden. Een paar seconden later had ze de sleutel in het slot gestoken en was de deur open.
'Hoe wist je dat?' zei Elizabeth verbaasd. 'Ik wist in ieder geval niet dat daar een sleutel lag.'
'Weet ik veel,' zei Sarah schouderophalend. 'Ik denk dat ik ooit eens gezien heb dat iemand hem daar neerlegde. Wat maakt het uit? Laten we gaan kijken wat we kunnen vinden.' Ze deed het licht aan en liep naar boven.
'Nee, maar,' zei ze toen ze boven waren. 'Moet je dat eens zien.'
'Wat?' vroeg Elizabeth. De zolder zag er in haar ogen heel normaal uit, en ze zag niets dat haar verbazing opwekte.
'Die hoek,' zei Sarah, terwijl ze wees. 'Die is helemaal schoon. Op zolders hoort het stoffig te zijn.'
Ze had gelijk. In een van de hoeken stond een schilderij met een beeldzijde naar de muur gekeerd, en in de naaste omgeving viel nergens een stofje te bekennen, zelfs niet op de vloer.
'Wat raar,' zei Elizabeth. 'Ik kan me niet voorstellen dat het dak zo dicht is. Toch zitten daar blijkbaar weinig kieren.'
'Komt mevrouw Goodrich hier soms schoonmaken?' vroeg Sarah.
Elizabeth schudde haar hoofd. 'Ze is hier in geen jaren geweest. En waarom zou ze alleen een hoek schoonmaken? Nou,' zei ze, terwijl ze het mysterie met een schouderophalen afdeed, 'zullen we dan maar?'
Ze begonnen de zolder af te zoeken en vonden een doos met 'Sarah' erop.
'Gevonden!' zei Elizabeth triomfantelijk. 'Maak je op om je verleden onder ogen te zien.' Sarah raakte de doos voorzichtig aan, alsof ze bang was dat ze haar vingers eraan zou branden. Daarna scheen ze zich te vermannen.
'Beter nu dan straks,' mompelde ze, en ze haalde het deksel eraf. In de doos zaten kinderkleren, boeken en speelgoed. Ze haalde de spullen er een voor een uit en herkende ze allemaal. Ze wist nog welke kleren ze het liefst had gedragen, en af en toe hield ze met een vies gezicht een bepaald kledingstuk omhoog.
'Bah,' zei ze. 'Herinner je je dit nog?' Deze keer hield ze tussen twee vingers een bruin sjaaltje in de lucht 'Ik vond het verschrikkelijk om dat ding om te moeten. Het jeukte. Waarom heeft moeder alles bewaard?'
'Dat was moeder niet,' zei Elizabeth. 'Papa wilde alles bewaren. Ik denk dat je uit de spullen die hier staan praktisch de hele geschiedenis van de Congers zou kunnen reconstrueren.'
Sarah snoof. 'Volgens mij kun je die geschiedenis van ons beter begraven dan bewaren,' zei ze. 'Rust er niet een of andere vloek op ons, of zo?'
Elizabeth keek haar zuster verwonderd aan. 'Ik wist niet dat je daar iets vanaf wist,' zei ze langzaam.
'Natuurlijk wel,' zei Sarah. 'Wist je dat echt niet? Het staat allemaal in mijn dossiers, zowel in White Oaks als in Ocean Crest. Een enorme hoop onzin over geheime grotten en dat soort dingen.'
'Ray Norton zoekt nog steeds,' zei Elizabeth.
'Ray Norton?' vroeg Sarah, zonder al te veel interesse. 'Wie is dat?'
'Hij is het hoofd van de politie. Ieder jaar komt hij hierheen om het bos en de dijk af te zoeken.'
'Ik hoop dat hij iets vindt,' zei Sarah. 'Misschien komt mijn herinnering aan de laatste paar weken dan wel terug, en ben ik daar eindelijk vanaf.' Ze haalde iets van de bodem van de doos. 'Wat is dit?'
Ze hield een pop omhoog. Een arm was bij de schouders afgebroken. Het was een vreemde pop, gekleed in een ouderwetse blauwe jurk met stroken aan de voorkant en langs de zoom. Om het verbleekte porseleinen gezichtje zat een mutsje. Zo te zien was de pop al heel oud.
'Ik kan me niet herinneren dat ik hier ooit mee gespeeld heb,' zei Sarah. 'Waar zou dat ding vandaan komen?'
Elizabeth bekeek de pop nauwkeurig, en een beklemmend gevoel drong zich aan haar op. Toen zag ze ineens waardoor dat kwam. Het rechterarmpje was weg. En vijftien jaar geleden was Sarah met de rechterarm van een kind uit het bos gekomen.
'Ik heb geen idee,' zei Elizabeth, die de pop haastig weglegde. 'Ik herken hem ook niet.'
Ze hoorde de deurbel en voelde zich vreemd opgelucht dat ze een excuus had om de zolder te verlaten. Ze wist niet hoe het kwam, maar die pop had haar van streek gemaakt
'Wie zou dat zijn?' zei ze. En daarna, omdat Sarah overeind kwam: 'Ik doe wel open. Waarom probeer jij niet of je de andere arm van die pop ergens kunt vinden? Zo is het geen gezicht.'
Elizabeth liep haastig naar beneden. Toen ze bij de deur kwam bleef ze even staan. 'Wie is daar?' riep ze.
'Ray Norton,' klonk het aan de andere kant van de deur.
Elizabeth deed de deur open en liet hem binnen. Zodra ze zijn gezicht zag wist ze dat er iets ergs aan de hand was. Hij zag lijkbleek en er lag een vreemde blik in zijn ogen.
'Wat is er?' zei ze. 'Is er iets gebeurd?'
'Is Sarah hier?' vroeg Norton.
'Ze is boven,' antwoordde Elizabeth. 'We waren op zolder aan het rondsnuffelen. Wat is er gebeurd?'
'Ik ben bang dat ik heel slecht nieuws voor je heb,' zei Norton. 'Zullen we even naar de studeerkamer gaan?'
'Natuurlijk,' zei Elizabeth. 'Zal ik Sarah roepen?'
'Nee,' zei Norton. 'Ik wil je onder vier ogen spreken.'
'Goed,' zei Elizabeth. 'Ga er maar vast naartoe. Ik wil even naar boven om tegen Sarah te zeggen dat ik een tijdje wegblijf. Duurt het lang?'
'Nee.' De oude politieman schudde zijn hoofd en begon de lange gang door te lopen.
Even later voegde Elizabeth zich bij hem en deed de deur achter zich dicht.
'U heeft iets gevonden, is het niet?' zei ze. 'In het bos.'
'We hebben inderdaad iets gevonden,' beaamde Norton. 'Maar niet in het bos. De werklui zijn vandaag door het dak van de grot gestoten.'
'De grot?' zei Elizabeth verdwaasd. 'Bedoelt u de grot uit de legende? Maar ik dacht... we dachten allemaal dat die niet bestond.'
'Dat weet ik,' zei Norton zacht. 'Maar het blijkt dat hij toch bestaat.'
'Heeft... heeft u er iets in gevonden?'
Norton knikte zonder iets te zeggen; vervolgens, na een stilte waarin hij scheen af te wegen hoeveel hij haar moest vertellen, vervolgde hij het gesprek.
'Ik weet dat Sarah hier een paar dagen zou blijven, maar je kunt haar beter morgenochtend naar Ocean Crest terugbrengen,' zei hij.
'Morgenochtend?' zei Elizabeth. 'Waarom7 Wat heeft u gevonden?'
'Een afschuwelijk drama,' zei Norton. 'Vier geraamtes, plus het geraamte van een dode kat. We hebben al drie geraamtes geïdentificeerd. Ze zijn van de kinderen die vijftien jaar geleden verdwenen. En van Jimmy Tylers skelet ontbreekt de rechterarm.'
'U zei dat u er vier gevonden had,' zei Elizabeth zacht. 'Wie is de vierde?'
'Dat weten we niet,' zei Norton. 'Volgens ons is dat vierde geraamte veel ouder dan de rest. Tot nu toe weten we alleen dat het van een kind is, waarschijnlijk een meisje.'
'Ik begrijp het,' zei Elizabeth.
'We houden het voorlopig nog stil,' zei Norton nerveus. 'Maar morgenmiddag wordt het bekend gemaakt, en dan ziet het hier zwart van de mensen. De pers, de fotografen, sensatiezoekers. De hele bende. En ik denk niet dat je Sarah daar aan bloot wilt stellen.'
'Nee,' zei Elizabeth simpel. Ze zweeg en haar ogen ontmoetten die van Norton.
'Meneer Norton,' zei ze. 'Wat gaat er verder gebeuren?'
'Ik heb geen idee,' antwoordde Norton. 'Morgen weet ik meer, als ik met de verschillende autoriteiten gepraat heb.' Hij stond op, en het was duidelijk dat hij het liefst zo snel mogelijk weg wilde. 'Ik hoop dat je het niet erg vindt dat ik nu wegga,' zei hij. 'Ik had eigenlijk helemaal niet moeten komen, maar ik wist dat Sarah hier was, en ik wilde...' Hij wist blijkbaar niet hoe hij zijn zin af moest maken.
'Ik begrijp het,' zei Elizabeth. 'En ik ben u heel erkentelijk. Bedankt dat u gekomen bent'
Ze liep met hem mee naar de voordeur en bleef hem na staan kijken tot de achterlichten van zijn auto uit het zicht verdwenen. Daarna deed ze het buitenlicht uit en liep langzaam de trap op.
Onderweg probeerde ze te bedenken wat ze tegen Sarah moest zeggen.
Sarah sliep die nacht erg onrustig en werd verscheidene keren wakker. Ze vond het vervelend dat ze de volgende ochtend naar Ocean Crest terug moest, maar waarschijnlijk had Elizabeth gelijk en was het niet verstandig als ze alleen met mevrouw Goodrich thuisbleef. Niet dat ze dacht dat er iets zou gebeuren, maar ze was er niet aan gewend om alleen te zijn en Ocean Crest had alleen maar in dit bezoek toegestemd omdat Elizabeth de hele dag bij haar zou zijn. En nu moest Elizabeth plotseling een hele dag weg. Ze sloeg met haar vuist op haar kussen en probeerde weer te gaan slapen.
De eerste keer dat ze de geluiden boven haar hoofd hoorde dacht Sarah dat ze het zich verbeeldde. Maar toen ze aan bleven houden begon ze te luisteren. Ze was ervan overtuigd dat er iemand over de zolder, liep. Ze stapte uit bed en trok haar ochtendjas aan, vervolgens liep ze naar Elizabeths kamer. Het bed zag er beslapen uit, maar Elizabeth was er niet. Sarah liep naar de zoldertrap en bleef staan luisteren. Ze hoorde iemand bewegen, toen viel er een stilte, en daarna hoorde ze opnieuw geluid. Ze stond al op de eerste trede toen ze zich bedacht Ze ging terug naar haar kamer en liet de deur op een kier staan. Ze ging op bed zitten en stak een sigaret op. Ze stond net op het punt om hem uit te drukken toen ze zachte voetstappen op de trap hoorde. Ze liep naar de deur en keek door de kier. Elizabeth kwam de zoldertrap af. Sarah zag haar de deur dichtdoen en de sleutel terugleggen. Daarna ging Elizabeth naar haar eigen kamer en trok de deur dicht. Het was weer stil in het huis, en Sarah ging weer naar bed.
Toen ze de volgende ochtend beneden kwam zat Elizabeth al in de eetkamer. Het ontbijt stond klaar en Elizabeth keek haar glimlachend aan.
'Dit ziet er gezellig uit vind je niet?' zei ze. 'Ik gebruik deze kamer zelden. Ik voel me verloren als ik hier in mijn eentje zit. Maar nu doet het me aan vroeger denken. Koffie?'
Sarah knikte en ging zitten. Ze roerde in haar koffie. 'Wat was je vannacht aan het doen?' vroeg ze ineens.
Elizabeth keek haar verbaasd aan. 'Vannacht? Toen lag ik in mijn bed. Hoezo?'
Sarah besloot om niet tegen haar zuster te zeggen dat ze haar die nacht gezien had. Blijkbaar wilde Elizabeth niet toegeven dat ze naar de zolder was gegaan.
'O, het is niet belangrijk,' zei ze schouderophalend. 'Ik dacht dat ik vannacht iets op zolder hoorde. En ik vroeg me af of jij daar misschien geweest was.' Ze nam haar zuster nauwlettend op, in de hoop dat haar gezicht haar zou verraden. Maar Elizabeth leek echt verbaasd te zijn.
'Op zolder? Ik heb niets gehoord. Maar ja, ik slaap ook als een blok. Hoe laat was dat?'
'Dat weet ik niet precies. Laat. Om een uur of één, misschien wel twee. Ik kon niet slapen en zat een sigaret te roken. Ik durf er haast een eed op te doen dat ik iemand heb horen rondscharrelen.' Ze keek Elizabeth met een vrolijke grijns aan. 'Ik dacht dat jij het was, op zoek naar de ontbrekende arm.'
'Nou, ik was het in ieder geval niet,' zei Elizabeth. 'Tenzij ik slaapwandel. Heb je nog gekeken?'
'Ben je gek? Ik ben niet zo dol op zolders in het holst van de nacht.' Ze nam een hap van een flensje. 'Ik wou dat ik niet terug hoefde,' zei ze.
Elizabeths gezicht betrok. 'Ik vind het ook jammer,' zei ze kortaf. 'Maar er is niets aan te doen. Er moet iets wettelijks geregeld worden en dat schijnt vandaag te moeten gebeuren. Om de een of andere reden mogen ze anders niet verder bouwen.'
Elizabeth had besloten om de waarheid zo min mogelijk geweld aan te doen en Sarah alleen niet te vertellen dat de grot gisteren gevonden was. 'We moeten over niet al te lange tijd maar eens weg,' zei ze.
Ze ontbeten verder in stilte.
Lawrence Felding zag de twee vrouwen de auto naast de zijne neerzetten en stopte het dossier dat op zijn bureau lag in de bovenste la. Toen Sarah en Elizabeth zijn kantoor binnenkwamen had hij een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht
'Wat doen jullie hier?' zei hij. 'Heb ik een dag overgeslagen?'
In Sarah's donkere ogen lag een teleurgestelde uitdrukking maar ze deed haar best om vrolijk te klinken.
'Ze kan me niet gebruiken,' zei ze. 'Er is iets onverwachts tussengekomen en nu moet Elizabeth een dag de stad uit. Daarom ben ik hier weer.'
Felding slaagde erin om verwonderd te kijken. 'Als jij je tas even wegbrengt heb ik de gelegenheid om met je zuster te praten,' zei hij.
'De gebruikelijke tien minuten?' vroeg Sarah.
'Geef me twintig, dan heb ik tenminste de tijd om haar uitgebreid te ondervragen,' zei Felding met een grijns. De grijns verdween zodra Sarah de deur uit was.
'Ga zitten,' zei hij tegen Elizabeth. 'Ik ben vanmorgen door de politie van Port Arbello opgebeld. Horton?'
'Norton,' verbeterde Elizabeth hem. 'Ray Norton. Hij is gisteravond bij me geweest. Ik neem aan dat het je niet verbaasde dat je ons terugzag.'
'Nee,' zei Felding. 'Ik ben bang dat ik slecht nieuws voor je heb.'
'Slecht nieuws?' herhaalde Elizabeth.
'Norton heeft de zaak met de officier van justitie besproken, en die wil een vervolging instellen.'
'Een vervolging?' Elizabeth sprak het woord uit alsof ze het nog nooit eerder gehoord had.
'De officier van justitie denkt dat hij een zaak tegen Sarah heeft. Het schijnt dat ze die arm al die jaren bewaard hebben en dat hij bij een van de lichamen hoort.'
'Dat van Jimmy Tyler,' zei Elizabeth zacht. 'Daar was ik al bang voor. Toen meneer Norton het me gisteravond vertelde dacht ik al dat het zijn arm moest zijn waar ze toen mee aan kwam zetten. Maar ik had nooit verwacht dat ze die bewaard hadden.' Ze keek Felding smekend aan, alsof ze van hem verwachtte dat hij haar zou geruststellen. 'Maar ik begrijp nog steeds niet... ik bedoel, iedereen weet toch dat Sarah... dat Sarah,' ze haperde omdat ze het woord niet over haar lippen kon krijgen.
'Krankzinnig was?' maakte Felding voor haar af. 'Natuurlijk weten ze dat En dat zal natuurlijk ook het verweer zijn als ze haar voor het gerecht dagen, en ze wordt ook zeker ontoerekeningsvatbaar verklaard. Maar ze willen toch een proces, zodat ze de zaak kunnen afsluiten.'
'Maar dat heeft toch geen enkele zin!' barstte Elizabeth los. 'Het brengt die kinderen echt niet tot leven en het kan Sarah alleen maar kwaad doen. Mijn God, wat zal dat verschrikkelijk voor haar zijn.'
'Ik weet het,' zei Larry Felding niet op zijn gemak. 'Maar ik zie geen enkele manier om eraan te ontkomen. Als ze in de loop der jaren niet zo vooruit was gegaan kwam een rechtszaak helemaal niet ter sprake. Dan zou ze niet in staat zijn om voor te komen. Maar nu kan ze dat wel. Op het ogenblik is er niet erg veel meer met haar aan de hand.'
'Behalve dan dat ze zich niet herinnert wat er op die dag gebeurd is,' zei Elizabeth nadrukkelijk. 'Hoe kunnen ze haar berechten voor iets dat ze zich niet eens herinnert?'
Tja, toch willen ze dat doen. Het lijkt me het beste dat we het haar vertellen.'
'Vertellen?' fluisterde Elizabeth. Het was nog niet in haar opgekomen dat ze Sarah zouden moeten inlichten, maar natuurlijk moest dat gebeuren. Elizabeth probeerde aan dat idee te wennen. 'Wanneer?' vroeg ze.
'Nu,' zei Felding. 'Het staat vanmiddag in alle kranten en dan komt ze erachter. Bovendien lijkt het me goed voor haar dat jij erbij bent als ik het haar vertel.' Hij glimlachte en voegde eraan toe: 'Weet je, misschien is dit het soort prikkel dat ze nodig heeft om zich die dag te herinneren. En misschien blijkt dan wel dat ze er niets mee te maken heeft.'
Elizabeth beet op haar onderlip. 'God, wat zou dat geweldig zijn.'
Een paar minuten later kwam Sarah terug.
'Ik ben blij dat je er nog bent,' zei ze tegen Elizabeth. 'Ik was al bang dat je weg was gegaan zonder gedag te zeggen.' Toen zag ze de strakke uitdrukking op beider gezichten en Het zich in een stoel vallen.
'Er is iets aan de hand, geloof ik,' zei ze, terwijl ze hen om de beurt aankeek. 'Je hoefde helemaal niet de stad uit, Elizabeth. Klopt dat?' Sarah keek haar met een beschuldigende blik aan. 'Nou, wat is er?' riep ze. 'Waarom zeggen jullie niets?'
Larry Felding vertelde haar wat er gebeurd was. Dat de grot gevonden was, en wat men daar had aangetroffen, en wat er de komende dagen ging gebeuren. Terwijl ze luisterde trok het bloed uit haar gezicht weg.
Ze kon het niet geloven.
De grot bestond echt.
Vier geraamtes. Eén ervan zonder rechterarm.
Een dode kat.
Een mes.
Het bloed. Het bloed en de modder.
Ze begon het zich te herinneren, en ze voelde zich verdoofd.
Er flitsten allerlei beelden door haar hoofd: midden in de nacht op het veld. Ze volgde iemand. Wie?'
Ze baande zich een weg door het bos, probeerde de gedaante voor zich in het oog te houden.
Rotsen. Gladde rotsen. Ze verzwikte haar enkel. Ze kon de gestalte voor haar niet inhalen. Ze probeerde het, maar toen was die ineens verdwenen.
Duisternis, en een benauwde ruimte. En toen, plotseling, een lichtbundel. En touw, er was touw. Wat deed dat touw daar?
En geluiden. Kinderstemmen. Vloekend, gillend.
Een schacht. Ze keek in de diepte en zag licht. En ze zag iets dat het licht weerkaatste. Maar wat?
Een mes. Ze zag in het gele licht een mes flitsen.
En toen zag ze een gezicht naar haar omhoog kijken. Een gezicht. Van wie was dat gezicht?
Een ondraaglijke pijn schoot door Sarah's hoofd en ze legde haar handen op haar slapen. Ze keek verwilderd om zich heen. Dat gezicht was hier, in deze kamer. Haar zuster.
'Elizabeth...' riep ze. 'Elizabeth...' En toen schoot haar een andere naam te binnen, een naam die ze in die duisternis gehoord had. 'Elizabeth,' riep ze weer, gilde ze nu. En toen: 'Eliza... beth. Beth! Beth?
En toen knapte er iets in Sarah's hoofd en vielen haar handen slap in haar schoot neer. De kleur kwam langzaam op haar gezicht terug, maar de uitdrukking niet. Haar ogen - die vrolijke, ondeugende ogen, die haar hele gezicht leken te overheersen - staarden wezenloos voor zich uit
'Sarah?'
Elizabeth sprak haar naam zacht bijna aarzelend uit Ze raakte haar voorzichtig aan, maar er kwam geen reactie. Sarah zat roerloos in haar stoel en staarde met lege ogen in de ruimte. 'Sarah?' zei Elizabeth nogmaals.
Dokter Felding schudde zichzelf wakker. Het was allemaal zo snel gebeurd. Hij had er natuurlijk op voorbereid moeten zijn, een spuitje bij de hand moeten hebben. Maar het had ook niet zo snel mogen gaan. Het had geleidelijk moeten gebeuren, ze had de tijd moeten hebben om het te verwerken. Maar de herinnering was als een vloedgolf over haar heen gespoeld, en daar was ze niet rijp voor geweest Ze had het niet aangekund. Sarah Congers geest had zich weer van de buitenwereld afgesloten. Hij wist niet hoe hij erbij kwam, maar hij was ervan overtuigd dat Sarah Conger niet meer terug zou komen. Het verleden had haar weer in zijn greep.
Hij keek Elizabeth hulpeloos aan.
'Het spijt me,' zei hij. 'Mijn God, wat spijt me dit.'
'Wat is er gebeurd?' zei Elizabeth haperend. 'Wat is er met haar gebeurd? Er is toch niets met haar aan de hand?' Er klonk wanhoop in haar stem door, en Felding drukte op een knop onder zijn bureau. Het leek hem verstandig om haar door een verpleegster iets kalmerends te laten geven.
'Er is niets aan de hand,' zei hij sussend. 'Ze heeft het zich alleen herinnerd, meer niet Ze heeft haar geheugen weer helemaal terug.'
'Maar,' stotterde Elizabeth, 'maar kijk dan eens naar haar... ze... ze ziet er... net zo uit als... vroeger.' Elizabeth begon zacht te huilen. Ze besefte ineens wat er gebeurd was. Haar zuster had zich weer in zichzelf teruggetrokken, en deze keer waarschijnlijk voorgoed.
De middag was al bijna om toen ze Elizabeth naar huis lieten gaan, en Felding stond erop om haar naar huis te rijden. Er reed iemand anders van Ocean Crest achter hen aan, en met hem zou de dokter weer terugrijden.
'Ik denk dat we het hadden kunnen voorkomen,' zei Felding. 'Het ging te snel. Ze was in een keer weg. God, ik weet niet wat ik tegen je zeggen moet.'
Elizabeth voelde zich verdoofd. Ze bleef Sarah's stem horen. Sarah, die haar naam riep. 'Elizabeth ... Elizabeth ...' En daarna die andere naam. Beth. Beth. Diep in haar leek iets te ontwaken.
'Ze hield erg veel van je,' hoorde ze Felding zeggen. 'Daarom riep ze op het laatste moment je naam. Ze wilde dat je haar hielp.' Hij gaf haar een klopje op haar hand en was niet verbaasd toen ze hem snel terugtrok. Ze waren nu op de oprijlaan.
'Wil je dat ik nog even met je meega?' vroeg Felding zacht
Elizabeth schudde haar hoofd. 'Nee,' zei ze, 'bedankt voor het aanbod. Maar ik red me wel. Echt.'
Felding liet haar met tegenzin alleen uitstappen en bleef haar nakijken tot ze in het huis verdwenen was. Toen zette hij de auto weg en stapte over in zijn eigen Chevy. Hij wierp voor de laatste maal een blik op het huis en reed weg. Er komt een dag waarop het verleden zijn macht verliest dacht hij. Dan zal Sarah vrij zijn.
Elizabeth zat voor de haard en staarde naar de lege plek boven de schoorsteenmantel. Ze slaagde er niet in om die naam kwijt te raken.
Beth.
Beth.
Sarah had niet om hulp geroepen. Ze had iemand beschuldigd. Maar wie? Elizabeth dacht diep na, omdat ze het gevoel had dat er iets moest zijn dat ze zich moest kunnen herinneren. Was er vannacht iemand op zolder geweest? Had Sarah werkelijk iemand gehoord? Ze besloot om een kijkje te gaan nemen.
Toen ze boven was merkte ze dat ze naar een van de hoeken werd gedreven, een hoek waar ze al in geen jaren geweest was. De hoek waar het oude schilderij stond.
Elizabeth pakte het portret op en zette het tegen een van de balken aan. Ze keek ernaar en kon zich niet meer voorstellen dat ze ooit had gewild dat het uit de studeerkamer verdween. Het meisje was zo mooi, in haar blauwe jurk met stroken aan de voorkant en langs de zoom. En ze had een klein mutsje op, dat het blonde haar dat over haar schouders viel slechts gedeeltelijk aan het gezicht onttrok. Elizabeth besloot om het portret mee naar beneden te nemen en opnieuw in de studeerkamer op te hangen. Ze keek nog even naar de plek waar het gestaan had en zag de poppen liggen. De pop met een arm. De pop lag op een oud boek, en dat boek kwam haar bekend voor. Ze besloot om alle drie de voorwerpen mee naar beneden te nemen.
Ze hing het portret boven de schoorsteenmantel, verzekerde zich ervan dat het recht hing, en deed een paar passen achteruit om het te bewonderen. Ze wist dat het zo goed was. Het schilderij hoorde daar.
Ze zette de pop in een van de stoelen, de vreemde, ouderwetse pop. Toen zag ze pas dat de pop net zo gekleed was als het meisje op het schilderij. Het moet haar pop geweest zijn, dacht ze. De pop van Beth.
Elizabeth ging in de leunstoel zitten. De pop van Beth, herbaalde ze bij zichzelf. Waarom had ze dat gedacht? Was dat de naam van het meisje op het schilderij, dat meisje dat zo verschrikkelijk veel op haar leek?
Ze pakte het oude boek op en sloeg het open. Ze had vaag de indruk dat ze het eerder had gezien. Heel lang geleden.
Het was een dagboek. Het handschrift op het gelijnde, vergeelde papier was dat van een kind. De woorden waren keurig geschreven in een duidelijk, ouderwets schrift, en gaven de indruk dat degene die ze geschreven had trots was geweest op het mooie handschrift. Er waren een heleboel woorden verbleekt en onleesbaar geworden, maar Elizabeth slaagde erin bepaalde gedeelten te ontcijferen.
Hij blijft naar me kijken.
Vandaag heeft hij me bespied. Hij bespiedt me als ik op het veld speel.
Mijn vader heeft vandaag geprobeerd me kwaad te doen.
Waarom gaat hij ook niet weg? Ik wilde dat mijn vader wegging. Moeder wil dat ook.
Hij heeft vandaag weer geprobeerd me kwaad te doen. Waarom wil papa me kwaad doen?
Er stond nog meer, maar Elizabeth kon het niet ontcijferen. Ze sloeg de bladzijden van het oude dagboek langzaam om. Daarna deed ze het dicht. Ze sloeg het weer open op de eerste bladzijde en las de opdracht die daar stond. Hij was geschreven in een krachtig, mannelijk handschrift dat niet verbleekt was. De initialen die eronder stonden waren dezelfde als die van haar vader: J.C. Het meisje had het dagboek van haar vader gekregen.
Ze legde het dagboek weg en keek naar het portret. Het was jouw dagboek, dacht ze. Het was van jou, nietwaar?
Cecil, haar oude kat, kwam de kamer binnen en streek langs haar benen. Ze nam hem op schoot. Zo bleef ze een hele tijd zitten. Ze aaide de kat en staarde naar het portret.
Het was al laat toen Elizabeth overeind kwam. Ze keek nog een keer naar de kapotte pop; toen tilde ze Cecil op en liep naar de keuken. Ze opende de la waar de messen in lagen en nam er het grootste uit. Zonder de moeite te nemen om de la weer dicht te doen keerde ze terug naar de studeerkamer, waar ze een tijd zwijgend naar het portret staarde.
'Goed,' zei ze uiteindelijk. 'Ik zal het doen.'
Terwijl ze met haar ene hand haar kat tegen haar boezem drukte en in haar andere hand het mes vasthield liep Elizabeth Conger langzaam het huis uit.
Ze liep dwars over het veld naar het bos en naar de dijk die daarachter lag. En terwijl ze door de nacht liep echode de vreemde zin in het dagboek voortdurend door haar hoofd.
Laat de kinderen tot mij komen had er gestaan.
Elizabeth Conger gaf gehoor aan de oproep.
255